wisselwerking maatschappij en bedrijf
onderneming een organisatie is, waar
aandeelhouders, werknemers en leiding
moeten samenwerken.
Deze opvatting houdt in, dat de Onder
nemingsraad als orgaan blijft gehand
haafd, waarbij dan echter wel een sterk
pleidooi wordt gehouden voor uitbrei
ding van de bevoegdheden, met name
op het gebied van de investeringen en de
benoeming en/of ontslag van de directie.
De derde stroming wordt gevormd door
de werkgevers, die vinden, dat het voor
lopig bij de Wet van 1971 moet blijven en
dat de mogelijkheden, die door deze Wet
toch worden geboden, verder benut
moeten worden.
Het compromis, dat uiteindelijk op 4 fe
bruari uit de politieke koker is gekomen,
laat in ieder geval de filosofie dat de on
derneming een samenwerkingsverband
is, terecht onaangetast.
Indien men deze ontwikkeling, vanaf
1950 tot heden, van een afstand bekijkt
moet geconstateerd worden, dat in het
instituut ondernemingsraad feitelijk de
maatschappelijke ontwikkelingen op het
gebied van de medezeggenschap wor
den weerspiegeld, binnen het bedrijfs-
gebeuren.
We beseffen goed dat waar in dit artikel
over ontwikkeling van taak en bevoegd
heden van de ondernemingsraad wordt
gesproken, toepassing daarvan in eerste
instantie een rol speelt binnen de Cen
trale Bank en die aangesloten banken die
meer dan 100 werknemers in dienst
hebben.
Maar feitelijk heeft het inspelen op
maatschappelijke ontwikkelingen niets
te maken met het feit of er een onder
nemingsraad is of niet. Ook als kleine
bank zal men op deze maatschappelijke
verandering moeten inspelen. Doet men
dat niet dan wordt vroeg of laat de reke
ning gepresenteerd, vermoedelijk eerder
vroeg dan laat.
Bovendien zullen de ontwikkelingen op
dit gebied in de nabije toekomst zeker
niet stoppen.
Eerder zal met een stroomversnelling
rekening dienen te worden gehouden
(Wet op de Ondernemingsraden van
1950, wijziging in 1971 na 21 jaar, een
volgende wijziging in 1976 na 5 jaar).
Het antwoord dat op deze maatschappe
lijke ontwikkeling gegeven kan worden,
is eigenlijk tweeërlei.
Wij zouden hier namelijk een onder
scheid willen maken tussen democratie
in formele en materiële zin. Met dit laat
ste doelen wij eigenlijk op begrippen
als democratisch leiderschap, democra
tische mentaliteit, democratische instel
ling enz. Een ieder die leiding geeft zal
toch - heden ten dage - van een demo
cratische gezindheid blijk moeten geven.
Dit kan zich bijv. uiten in een stijl van
leidinggeven, waardoor werkelijk ruimte
wordt gegeven aan de collega's en/of
medewerkers. Deze medewerkers heb
ben bijv. thans vaak een ander oplei
dingsniveau dan vroeger.
Deze maatschappelijke ontwikkeling on
derkennen, betekent voor een leider op
welk niveau dan ook, dat hij aan andere
eisen dan vroeger zal moeten voldoen
wil hij zijn afdeling, bedrijf of bank kun
nen managen. Niet alleen het leiding
geven wordt door deze gang van zaken
geraakt, maar ook de werkorganisatie.
Immers, als wij bijv. eens naar dat toe
genomen opleidingsniveau kijken, dan
zullen wij toch tot de conclusie moeten
komen, dat er soms nog heel wat schort
aan het evenwicht tussen de aangebo
den functies en de potentieel aanwezige
capaciteiten van de medewerkers, ook al
moet uiteraard rekening worden gehou
den met de mogelijkheden binnen het
bedrijf.
Inspelen op dit feit betekent werken aan
zaken als job-roulering, horizontale en
verticale taakverruiming. Dat dit geen
loze kreten zijn, kan het beste gestaafd
worden door te wijzen op de feitelijke
gang van zaken bij een aangesloten
bank, waar zeer doelbewust met bijna de
totale personeelsbezetting 30 man) in
praktisch alle functies wordt gerouleerd.
Iedere medewerker vervult wekelijks een
andere functie. Leidinggeven in deze zin
kan gezien worden als een voorbeeld van
democratie in materiële zin.
Als tweede vorm van antwoord noemden
wij de democratie in formele zin. Hier
mee doelen wij dan op het formaliseren
in bepaalde organen van de ontwikke
lingen op dit gebied.
Dit heeft bijv. ertoe geleid dat in 1971 de
zogenaamde Structuurwet in werking is
getreden. Deze wet, die voor bepaalde
naamloze vennootschappen (n.v.'s) en
besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid geldt, beoogt zowel de
directie als de vergadering van aandeel
houders en de ondernemingsraad in een
zekere mate (nl. het doen van aanbeve
lingen en het recht van bezwaar tegen
een bepaalde benoeming) te betrekken
bij de samenstelling van de Raad van
Commissarissen.*
Als wij werkelijk waarde hechten aan
begrippen als vermaatschappelijking en
democratisering zal een bedrijf of orga-
Deze vennootschappen moeten aan
drie voorwaarden voldoen:
- een eigen vermogen van minimaal
f 10 000 000,-;
- een wettelijk verplichte ondernemings
raad hebben;
- minimaal 100 werknemers.
nisatie, niet vallende onder deze wet,
een en ander toch dienen te 'vertalen'
binnen de eigen structuur. Wat zou dat
bijv. kunnen betekenen voor de Rabo-
bankorganisatie?
Rabobankorganisatie
Zonder een kenner te zijn, geloof ik te
kunnen zeggen, dat in de structuur ervan,
met name wat betreft de verhouding tus
sen de leden en de aangesloten banken,
alsmede de aangesloten banken en de
Centrale Bank in ruime mate wordt vol
daan aan wat onder democratisering zou
kunnen worden verstaan.
Diverse organen, zowel bij de aangeslo
ten banken als bij de Centrale Bank staan
daar borg voor.
En natuurlijk is het zo, dat deze mentali
teit van gemeenschappelijk overleg om
tot één koers te komen,ook doorklinkt in,
wat ik zou willen noemen, de 'interne'
democratie, dat wil zeggen de verhou
dingen tussen leiding en medewerkers.
Er is dan ook niets op tegen om, zoals de
heer Haverkamp dat zegt, zo nodig in dat
gemeenschappelijkbelang ook uitdrukke
lijker dan tot nu toe het belang van de
werknemers te verstaan.
Hij noemt in dit verband de ruimte die
er in de 'coöperatieve maatschappij
beschouwing' zit.
Dat dit zo ook is aangevoeld staat te
lezen op blz. 82 van het rapport van de
Structuurcommissie, waar de eventuele
toekomstige samenstelling van de Raad
van Toezicht wordt bezien tegen de ach
tergrond van de brede maatschappelijke
vertakkingen van onze organisatie: 'Bij
de samenstelling van de Raad van Toe
zicht zou niet alleen dienen te worden
gezien naar de betrekkingen van de
Rabobankorganisatie met het agrarisch
bedrijfsleven, doch ook naar haar relaties
met het niet-agrarisch bedrijfsleven en
met andere groeperingen welke in het
relatiepatroon van de Rabobankorgani
satie een belangrijke rol spelen. Daarbij
kan worden gedacht aan deskundigen of
exponenten uit kringen van het bedrijfs
leven, de consumenten en de werkne
mers, die een waardevolle bijdrage zou
den kunnen leveren aan het functioneren
van de Raad van Toezicht.'
In dit advies worden naast andere maat
schappelijke groeperingen ook zeer na
drukkelijk de werknemers genoemd. Wie
hiermee worden bedoeld en hoe dit tot
stand moet komen, laten wij vooralsnog
in het midden.
Alhoewel hier gesproken wordt over de
Raad van Toezicht van de Centrale Bank,
zou het denkbaar kunnen zijn, dat ook de
individuele aangesloten bank deze ont
wikkeling 'vertaalt' binnen het eigen
kader. Hoe? Dat is een kwestie van
autonomie.