heid, die met name tijdens de tweede wereldoorlog is gegroeid en die ook in de jaren na 1945 een sterke invloed heeft gehad. De op te bouwen, verwoeste, maat- schappij kon alleen maar gestalte krijgen als onderlinge solidariteit overheerste, als men bereid was partijpolitieke of groeps gebonden belangen secundair te stellen. Een duidelijk 'produkt' van dit harmonie- denken was de Wet op de (Publiekrech telijke) Bedrijfsorganisatie (van 1950), waarbij de Sociaal-Economische Raad (SER) in het leven werd geroepen. In deze Raad, het hoogste adviesorgaan van de regering op sociaal-economisch gebied, zijn de diverse groeperingen ver tegenwoordigd, nl. werkgevers, werkne mers en onafhankelijke kroonleden. Het is een overlegorgaan, waarin ge poogd wordt de verschillende maat schappelijke opvattingen te integreren in een unaniem advies. Hierin slaagt men lang niet altijd, getuige de vele meerder heids-, c.q. minderheidsadviezen, die door de SER worden uitgebracht. Waar Tegenover de dreiging voelden we de saamhorigheid. het ons hier om gaat is, dat getracht wordt gezamenlijk een stuk verantwoor delijkheid te dragen met betrekking tot de grote maatschappelijke vraagstukken van deze tijd. Ook de huidige ondernemingsraad heeft als orgaan zijn ontstaan te danken aan dit harmonie-model-denken. Bij de Wet op de Ondernemingsraden van 1950 werd de instelling ervan ge regeld, waarbij als taak werd geformu leerd: 'naar vermogen bij te dragen tot een zo goed mogelijk functioneren van de onderneming, onder erkenning van de zelfstandige functie van de ondernemer'. Deze laatste toevoeging is met name zo belangrijk, omdat daarin eigenlijk werd bepaald dat in geval van conflictsituaties de beslissing uiteindelijk bij de onder nemer berustte: zijn gezag bleef onverlet. Hierop werd een - kleine - inbreuk ge maakt door de ontwikkelingen in de jaren zestig, die uiteindelijk hun beslag kregen in de (gewijzigde) Wet op de Ondernemingsraden, die in 1971 in wer king is getreden en waarbij de onder nemingsraad een veto-recht kreeg met betrekking tot een aantal onderdelen van het sociale beleid zoals: - een ondernemingsreglement; - een pensioenregeling, een winst- delingsregeling of een spaarregeling - een werktijd- of een vakantie regeling; - een maatregel op het gebied van de veiligheid, de gezondheid of de hygiëne. Let wel, er is sprake van een vetorecht. Zelf initiërend optreden op dezegebieden is voorbehouden aan de ondernemer. Doet hij terzake van deze regelingen geen voorstellen dan valt er voor de ondernemingsraad ook niets (mee) te be slissen. Derhalve een zeer beperkt medebeslis singsrecht. Maar wel een doorbreking van tot op dat moment gevestigde ver houdingen. Immers, het instituut van de onderne mingsraad was gestart als orgaan van advies en overleg, van meedenken, meeweten en meepraten. Nu werd - toch niet onverwacht het meebeslissen ingevoerd, zij het op be perkte schaal, en alleen op sociaal ge bied. Een principiële doorbraak echter, die grote gevolgen zou hebben. Immers, het is nog pas enige jaren ge leden dat deze nieuwe wet is ingevoerd, er is nog nauwelijks behoorlijke ervaring mee opgedaan. Doch reeds doemen nieuwe ontwikkelingen op. Drie stromin gen zijn thans te onderkennen. Drie stromingen Eerstens zijn er voorstellen, met name uit de vakbeweging (NW en NKV) en andere kringen,die vinden dat de ondernemings raad moet worden omgebouwd tot een personeelsraad, een zelfstandig instituut, dat alleen de werknemers vertegen woordigt. Hierbij wordt duidelijk uitge gaan van tegengestelde belangen: ener zijds de medewerkers die via de perso neelsraad hun pakket van eisen formu leren ter onderhandeling met - ander zijds - de bedrijfsleiding, op dezelfde wijze als het kapitaal (de aandeelhou ders) wordt vertegenwoordigd door de Raad van Commissarissen. Een vrij grove tegenstelling tussen kapitaal en arbeid, die niet strookt met de realiteit. De tweede stroming wordt gepropa geerd door het CNV en de confessionele partijen, met als uitgangspunt, dat de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 17