3 van de spaarzaamheid). len tegemoet te komen aan de problemen van de door geldontwaarding getroffen spaarder zullen uitpakken. Eén van de mo tieven van dit deel van de motie is dat een verantwoord bezitvormingsbeleid van groot gewicht moet worden geacht (het andere is de hoge maatschappelijke waardering Wij onderschrijven dat gaarne en hopen dat de regering in dit motief aanleiding zal vinden om niet alleen het gewone sparen op een spaarboekje door een mildere fis cale bril te bekijken, maar ook andere vor men van sparen. Wij denken hier met name aan de woorden van dr. Verhage in ons vorige nummer: „Het gaat toch niet aan om het sparen via een spaarrekening of in de vorm van bouwsparen danwel anderszins fiscaal ongunstiger te behandelen dan het sluiten van levensverzekering". Met name het bouwsparen zou door fiscale maatrege len kunnen worden aangemoedigd. Dat ge beurt allang in verschillende andere landen en nu de motie weer eens de aandacht vestigt op het bezitsvormingsbeleid, is er een goede aanleiding de achterstand in ons land weg te werken. Dit zou naar onze mening ook geheel lig- len in de lijn van het eerste deel van de motie, dat van de regering bijzondere aan dacht vraagt voor de sociaal zwakste groe pen. Dat kan niet anders betekenen, dat ook die groepen niet alleen in theorie maar ook in de praktijk de weg geopend wordt tot fiscale faciliteiten, die hun een begin van vermogensvorming mogelijk maken. RUIMTE VOOR ACTIVITEITEN Tot de ondernemingen die door de Cen trale Rabobank worden gefinancierd, be hoort een aantal grote coöperaties. Als regel omvat deze financiering de verstrek king van leningen op iange termijn voor de uitvoering van investeringsprogramma's en de verstrekking van een meer of minder omvangrijke rekening-courantfaciliteit om aan de door het eigenlijke bedrijfsgebeu- ren opgeroepen vermogensbehoefte tege moet te kunnen komen. Het gaat in dit verband om coöperatieve ondernemingen uit verschillende sectoren van het coöperatiewezen, zoals bijvoor beeld uit de zuivel-, de aan- en verkoop- en de veilingsector. De onderhavige relaties bestrijken met hun activiteiten naar afzet van produkten of Een voordracht, enkele maanden geleden gehouden voor de Vereniging van coöpera tieve spaarbanken en kredietinstellingen in de EEG door de heer H. Guthardt, onder voorzitter van de Deutsche Genossen- schaftsbank, de centrale bank van het Duitse coöperatieve bankwezen, deed mij dezer dagen nog eens nadenken over de ontwikkeling van onze organisatie in alles wat met het buitenlands verkeer te maken heeft. Ik herinnerde mij toen dat ik bij vorige gelegenheden, o.a. in een hoofd- directiekolom van september 1973 naar aanleiding van de deelneming in London and Continental Bankers Ltd. heb uiteen gezet waarom wij de richting van interna tionalisatie moeten uitdenken. Ik heb dit bij herhaling ook gedaan in Centrale Kringver gaderingen. Het buitenlands betalingsverkeer was al oud in onze organisatie. Geen wonder in een land dat in zo sterke mate in- en uit voert en waarin de agrarische export een zeer belangrijk deel van de totale export uitmaakt. Maar de ontwikkeling van ons buitenlands bedrijf moet méér doen dan alleen het technisch verzorgen van het be talingsverkeer. In het internationale ver keer van onze grote coöperaties - die zelf ook steeds meer naar internationale sa menwerking gaan - en van een belangrijk aantal klanten en potentiële klanten van onze aangesloten banken wordt ook bege leiding en dienstverlening gevraagd. Ik denk hierbij aan investeringen in het bui tenland die ook bij onze klanten regelma tig voorkomen. Dat geldt niet alleen inves teringen in nabuurlanden maar in belang rijke mate ook in landen in andere wereld delen. Onze goederenuitvoer levert vaak fi nancieringsvraagstukken op, die deskun dige begeleiding eisen. Wanneer onze orga nisatie die niet kan geven is men wel ge dwongen die dienstverlening elders te zoe ken. Dat is naar mijn gevoel een zeer door slaggevende reden om in onze organisatie zo snel mogelijk een volledig buitenlands bedrijf te doen groeien. Er is nog meer. De Centrale Bank heeft voor de hele organisatie grote bedragen aan li quiditeiten onder zich die op korte, middel lange en lange termijn moeten worden be legd. Zonder een ontwikkeld buitenlands bedrijf met daaraan verbonden valutahan- del en arbitrage is men in die belegging aangewezen op Nederland, tenzij men va lutarisico's bij andere bankinstellingen zou willen afdekken. Wanneer deze takken van het buitenlandse bedrijf zijn ontwikkeld, in de eerste plaats ten bate van de exporte rende klanten die hun valutarisico's ook dienen af te dekken, kan men in de beleg ging van de liquiditeiten internationale spreiding aanbrengen. Dit kan ook uit ren- dementsoogpunt hele goede gevolgen voor de organisatie als geheel hebben. Vooral het laatste jaar zijn al belangrijke stappen in die richting gedaan. Wanneer men de internationalisatie in ons bedrijf wil bevorderen dan kan dat niet an ders dan wanneer dat gebeurt in samen hang met de kredietverlening in het bin nenland. Degenen die aan beide takken van bedrijf leiding moeten geven dienen nauw samen te werken. Vorig jaar is daar om de kredietverlening aan de klanten van de Centrale Bank overgebracht naar het Werkgebied Bankzaken. Het hoofd van dit werkgebied heeft, naast vele andere ver antwoordelijkheden, ook de verantwoorde lijkheid voor het coördineren van dit hele bankbedrijf, waarvan het buitenlands bedrijf een belangrijk onderdeel is. Er zal naar worden gestreefd om onze buitenlandse ac tiviteiten ook veel dichter bij de aangeslo ten banken te brengen zodat die hun rela ties en vooral ook hun potentiële relaties in dit opzicht dienstbaar kunnen zijn met ge bruikmaking van het werk van het Directo raat Buitenland. In september 1973 zette ik in de Centrale Kringvergadering uiteen wat wij met Lon don and Continental Bankers Ltd. beogen, waaraan ik toevoegde dat de deelneming hierin als een begin van internationale sa menwerking moest worden bekeken. Als mijn mening gaf ik dat internationale fu sies tussen coöperatieve kredietinstellin gen naar mijn gevoel strijdig zijn met het karakter van deze coöperatieve instellin gen. Wel wees ik op andere samenwer kingsvormen met coöperatieve kredietorga nisaties in het buitenland, waarbij wij bij zondere aandacht kunnen geven aan wat wij dan noemen de agri-business. In begin 1974 volgde de oprichting van een joint venture met de Bank of America: de Rabo- merica International Bank NV. In 1975 trok ken wij een directeur voor het buitenlandse werk aan, die, geboren in Nederland, vele jaren in het internationale bankwezen heeft doorgebracht. Ik wijs niet op deze ontwik keling om aan te kondigen dat er in 1976 weer wat concreets zal gebeuren. Dit hoeft men niet te verwachten. Wel zullen wij in 1976 gaan doordenken over wat mijn col lega Guthardt in de genoemde voordracht heeft gezegd. Wij hebben intensieve con tacten daarover met collegae uit enkele Europese landen. Ik zeg dit zo met nadruk omdat die ontwikkeling moet worden voort gezet; hierbij moeten wij ons bewust blijven dat wij een coöperatieve kredietorganisatie zijn in de samenwerking met anderen in het dienen van onze leden. Hieraan wil ik toevoegen dat men niet moet denken dat een groei van het buitenlands bedrijf naar 5%> van het balanstotaal in 1974 en 11 in 1975, de middelen van de organisatie op slokt. Dit werd nog kort geleden in een tv- uitzending gesuggereerd, wat getuigde van grote ondeskundigheid. In belangrijke mate is dit buitenlands bedrijf een bedrijf waarin met in het buitenland opgenomen midde len in het buitenland wordt gewerkt. De opvattingen hierover zijn al eerder naar voren gebracht en ook bij een noodzaak om ook deze tak van ons bankbedrijf in de jaren die voor ons liggen verder te ontwik kelen, dienen wij ons karakter voor ogen te houden. Dat karakter blijft meebrengen dat de aangesloten banken, afgezien van een centraal beheer van liquiditeiten en van gelden, nodig voor financieringen die de lokale banken niet kunnen doen, de gelden in hun eigen werkgebied kunnen uitzetten. Maar ook met die stelling kan het buiten lands bedrijf verder ontwikkeld worden, niet ten faveure van de Centrale Bank, maar in het belang van de hele organisatie. Daar bij denk ik vooral ook aan al die vele kleine en vooral middelgrote bedrijven, door ons hele land verspreid, die in belangrijke mate op in- en uitvoer zijn aangewezen. A. J. Verhage

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 5