wat ons bezighoudt
wob
2
HEK VAN DE DAM OF ALLEEN MAAR VER
PLAATSEN?
Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
Nog steeds geen nieuws over de Postbank.
De Commissie-Oort, die een rapport over
herstructurering RPS-PCGD zal uitbrengen,
is nog als maar aan het „afronden" van
haar advies, hoewel ze daar volgens eer
dere berichten al in de loop van 1975 mee
klaar gekomen zou zijn.
In ieder geval zijn we uit de nota van eind
januari, die de Minister van Financiën en de
uitbrachten naar aanleiding van het eind
verslag van de vaste Commissie voor Finan
ciën nauwelijks wijzer geworden op het punt
van de Postbank. We krijgen de indruk, dat
de Postbank bewust in het vat gelaten wordt,
dat niet mag verzuren en dat eerst de wij
zigingen van de Beleggingswet er door
moeten. Dan zijn de persoonlijke leningen
tenminste door de RPS-PCGD binnen ge
haald en kan daarna in een versterkte po
sitie de Postbank en het rapport van de
Commissie-Oort aan de orde gesteld wor
den. De zure appel komt dus nog.
De nota stelt ons teleur, omdat ze naar onze
mening wel heel gemakkelijk heen loopt
over kernvragen, die terdege in het eind
verslag zijn gesteld. In mooie volzinnen
wordt gesproken over de „complementari
teit" van de RPS en de PCGD en wanneer
de vraag aan de orde komt, waarom eigen
lijk dergelijke staatsdiensten nu ook terrei
nen moeten bestrijken, die al door het par
ticuliere bankwezen goed bediend worden,
moeten we maar begrijpen dat dit gewenst
is voor het continueren van „het maat
schappelijk rendement en het maatschap
pelijk nut van de totale financiële dienst
verlening van beide instellingen".
Duidelijker en meerzeggend is, dat naar de
mening van de bewindslieden „het aanvul
lende karakter en daarmede de oorspronke
lijke doelstelling van de RPS en PCGD in
middels niet meer aanwezig is".
Daarmee is in feite de Rubico overschre
den. Het hek is, als men dit aanvaardt, van
de dam. Wij hebben er geen bezwaar tegen
dat het hek wat verplaatst wordt, wij begrij
pen ook best dat die „complementariteit" er
is en je daar wat mee doen kunt, eenvoudig
omdat de rekeninghouders van de een ge
mak kunnen hebben van de diensten van de
ander, maar ons grote bezwaar blijft, dat tot
nu toe nergens van regeringszijde gezegd
is hoevér het hek dan wel mag worden ver
plaatst. Als het hek eenvoudig weg is, hup
pelt de Postbank straks ook veel te gemak
kelijk over de dam! En daar zijn wij en wij
hopen ook de Tweede Kamer beslist nog
niet voor te vinden.
Staatsdiensten, die hetzelfde terrein als par
ticuliere diensten bestrijken, kunnen inder
daad gewenst zijn. Wij aarzelen niet te er
kennen dat de gelddiensten van de PTT hun
nut bewezen hebben en nog steeds bewij
zen. Over verruiming van de activiteiten van
dergelijke diensten is ook altijd te praten,
mits men de doelstelling maar aan preciese
grenzen bindt. Want het particuliere be
drijsleven heeft er tegenover zijn Staat
recht op te weten, dat het niet in zijn juiste
taakvervulling en -ontwikkeling de voet door
de eigen Staat dwars gezet krijgt. In de
maatschappelijke verhoudingen waaraan
we in ons land gewend zijn, past het niet,
dat de Staat een te grote invloed en macht
krijgt in de financiële belangenbehartiging
van de burgers. Met name niet wanneer die
burgers zelf reeds lang een bankwezen in
het leven hebben geroepen, dat die belan
gen goed behartigt.
Wij hebben die principiële karakterom
schrijving en taakafbakening in de nota ge
mist. De motiveringen van de wijzigingen in
de Beleggingswet zijn daardoor „stuk
werk" gebleven. Er wordt nu minder gear
gumenteerd vanuit de concurrentie van de
banken, alswel vanuit de noodzaak de con
tinuïteit van de RPS en PCGD te waarbor
gen. Wij vermogen echter niet in te zien hoe
die continuïteit in gevaar wordt gebracht,
zolang deze staatsdiensten een winst van
resp. 0,89 en 0,45 van het balanstotaal
behalen. Dat zijn cijfers van 1974, toen de
Rabobankorganisatie na belastingen een
winst van 0,40% van haar balanstotaal be
cijferde. Met dergelijke continuïteitsrede
neringen kan men het hek zo ver verplaat
sen als men wil. En daar ligt voor ons nu
juist het punt.
De nota bevestigt wat we van de TV en de
reclame al weten: de RPS en de PCGD laten
zich op hun staatsgarantie voorstaan. De
bewindslieden vinden het onjuist het feit,
dat het hier staatsinstellingen zijn in publi
citeit en werving te verzwijgen. Akkoord, wij
willen en kunnen er mee leven. Maar ook
hier zal de Staat toch een voortdurende pru
dentie sieren. De vragen, die het kamerlid
W. Scholten onlangs stelde over een adver
tentie van de RPS inzake spaardeposito's
van meer dan 100.000,kwamen voort uit
verontrusting over een verstoring van de
concurrentieverhoudingen. Net als voor die
vragenstellers blijft ook voor ons de vraag,
waar de verstoring begint. De regering liet
die vraag onbeantwoord, maar zij moge be
denken, dat in de huidige wervingspraktijk
de verstoringsgrens soms irritant dicht be
naderd wordt.
Het rapport van die Commissie-Oort zal
echter wel een keer komen. En dan zal ook
de regering en niet te vergeten de Tweede
Kamer zich duidelijk moeten uitspreken,
waar we Postbank of niet met de
staatsdiensten moeten staan.
Aan die duidelijkheid is grote behoefte!
SPAARDER EN FISCUS
Eindelijk zal dan de fiscus de spaarder
met een welwillender oog gaan bezien, dan
tot nu toe het geval is! De Tweede Kamer
heeft een motie aangenomen, waarin de
regering gevraagd wordt zo snel mogelijk
te komen met wettelijke voorzieningen voor
de kleine spaarders, die het slachtoffer
worden van de inflatie.
Het is een goed teken, dat deze motie door
een zeer grote meerderheid van de par
tijen in de Tweede Kamer werd gesteund.
Weliswaar was staatssecretaris Van
Rooyen, die belastingzaken behandelt, te
gen de motie en stemden ook drie rege
ringspartijen niet voor de motie, toch me
nen wij dat van die zijde geen principiële
bezwaren bestonden. Van regeringszijde
werden voornamelijk budgettaire bezwaren
aangevoerd.
Wij zijn er blij om dat deze zaak, al moest
die dan met een motie doorgedreven wor
den, niet te zeer in het politieke vlak ver
zeild is geraakt. Het „dubbel onrechtvaar
dige" van het belasten van de spaarrente
is een misstand, die door iedereen wel als
zodanig wordt gevoeld. In deze kolommen
is er sinds jaar en dag al op gewezen,
laatstelijk nog in ons decembernummer.
Misstanden hebben helaas vaak een hard
nekkig bestaan, vooral als degenen die te
kort gedaan worden, zich niet georgani
seerd hebben en geen pressiegroep vor
men waar rekening mee gehouden moet
worden. Die groepsvorming was er natuur
lijk ook niet bij de honderdduizenden klei
ne spaarders, die ieder maar een klein
spaarbedrag hebben. De stem van de en
kele kleine spaarder wordt niet gehoord.
Daarom en omdat een zeer groot deel van
diezelfde kleine spaarders hun spaargeld
bij onze organisatie hebben ingelegd, heb
ben wij de laatste jaren gemeend in woord
en geschrift voor een betere fiscale behan
deling te moeten opkomen. Als daarbij he
laas een enkele maal je motieven in twijfel
worden getrokken - „een bank wil alleen
maar meer spaargeld" -, is dat spijtig, maar
wij weten dat wij het gedaan hebben om de
belangen van „de" kleine spaarder te die
nen.
De motie zelf is ingediend door dr. R. J.
H. Kruisinga als eerste ondertekenaar na
mens het CDA. Ook in ons blad hebben we
verschillende malen vermeld, dat de heer
Kruisinga zich voor deze zaak heeft inge
zet. Zijn volhardendheid heeft nu tot een
eerste succes geleid. Wij menen, dat (po
litieke) vriend en tegenstander de heer
Kruisinga daarvoor de eer zal gunnen die
hem toekomt.
Wij wachten af hoe de van de regering in
de motie gevraagde wettelijke maatrege-