33 Bank, jaarverslag 1974 loonbeheersing speelt grote rol schaarste veroorzaakt prijsstijgingen toenemende vraag naar grond- en hulp stoffen prijsstijgingen induceert. Dit argument staat of valt met het feitelijke verloop van de wereldconjunctuur. Indien de wereldhandel weinig of niet blijkt aan te trekken, vervalt het belang van dit punt. De tweede reden staat los van conjunctu rele factoren. Het is de reeds jarenlang zichtbare tendens, dat de grondstoffenpro- ducerende landen door een hechtere sa menwerking steeds machtiger blokken vor men, die een toenemende invloed kunnen doen gelden ten aanzien van de hoogte van de prijs van hun produkten. ken. Hoe deze loonsom in de afgelopen jaren is toegenomen schetst tabel 2. Tabel 2 PROCENTUELE STIJGING VAN DE LOON SOM PER WERKNEMER IN BEDRIJVEN TEN OPZICHTE VAN DE VOORGAANDE PERIODE Gemiddelde 1964/1973 1973 1974 1975 12,1 15,5 16,0 13,5 Bronnen: 1964/1973: De Nederlandsche Overige: Macro-Economische Verkenning 1976 wordt nog een daling van 7 procent ver wacht, terwijl het volume van de particuliere consumptie met maar 2,5 procent zal stij gen. Hierbij moet bedacht worden, dat reeds jarenlang een verzadiging heeft plaatsgevonden in de vraag naar duurzame consumptiegoederen. Deze trend, die ver band houdt met het verhoogde welvaarts peil, zal zich ook in 1976 voortzetten, aange zien de reële inkomensverbetering in dit jaar zeer gering of zelfs negatief zal zijn, als gevolg van de door de regering op 1 decem ber 1975 afgekondigde loon- en prijsbeheer- sing. De modale werknemer - een gehuwde werknemer met belastingaftrek voor twee kinderen en een inkomen 24.000) dat juist beneden de premiegrens van de sociale verzekering ligt - gaat er in het komende jaar in zijn reëel beschikbaar inkomen zelfs een half procent op achteruit. Dit is te zien in tabel 3. Terwijl dus de loonkosten in 1975 stegen, daalden in dat jaar de prijzen van enkele ingevoerde grondstoffen enigszins. De kos ten verbonden aan het gebruik van elektri citeit, olie en aardgas namen echter iets toe. De rentekosten en de indirecte belastingen hadden relatief weinig invloed. Deze fac toren te zamen veroorzaakten in 1975 een inflatie van 10,2 procent, een inflatie, die zo kan men gerust stellen geheel werd veroorzaakt door stijgende produktiekosten, waardoor ondernemingen, waar dat moge lijk was, genoodzaakt werden de prijzen van hun produkten te verhogen, om zodoende een bepaalde winstmarge te behouden. Met deze achtergrond kunnen we nu een prognose wagen ten aanzien van de infla toire ontwikkeling in 1976. Een aanwijzing voor deze ontwikkeling is de, in de Macro- Economische Verkenning en later ook in de regeringsnota van 1 december 1975 ge noemde, stijging van de prijsindex van de gezinsconsumptie van 7,5 a 8 procent. Vooropgesteld moet echter worden, dat de officiële ramingen van het inflatiepercen tage vaak te optimistisch (lees: te laag) blij ken te zijn. Zo was de schatting voor 1975 8,5 procent, terwijl er in feite, ondanks het tamelijk res trictieve prijsbeleid een inflatie van 10,2 pro cent uit de bus kwam. Opvallend is ook, dat de OESO (Organisatie voor Economische Samerwerking en Ont wikkeling) onlangs de inflatie in Nederland in 1976 raamde op 8,5 a 9 procent. Hoewel dit argument niet het enige en zeker niet het belangrijkste kan zijn, is het toch een reden te meer om de officiële schatting wat ge nuanceerder te zien. Inflatie uit hoofde van overbesteding be hoort in 1976 vermoedelijk niet tot de moge lijkheden, aangezien zowel in de investe- rings- als in de consumptiegeneigdheid nog weinig opleving te bespeuren is. Hoewel allerwegen de tekenen van een conjunctu rele opleving zich iets duidelijker manifes teren, is de verwachting dat deze slechts ge leidelijk op gang zal komen. Ten aanzien van de bruto-investeringen door bedrijven Tabel 3 INKOMENS- EN PRIJSSTIJGINGEN VOOR DE MODALE WERKNEMER IN PROCEN TEN, IN 1976 Loonsom 8,5 a 9 Belastingen, premies e.d. 1,5 Nominaal beschikbaar inkomen 7 a 7,5 Prijsindex gezinsconsumptie 7,5 a 8 Reëel beschikbaar inkomen 0,5 Bron: De Nederlandsche Bank, kwartaalbe richt 1975, nr 3, december 1975, pagina 12. Uit deze tabel is af te lezen, dat de loon somstijging op 8,5 a 9 procent is geschat. Het lijkt niet onaannemelijk, dat deze stij ging, die aanmerkelijk geringer is dan tij dens de achter ons liggende jaren (vergelijk tabel 2), daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Dit vermoeden is gebaseerd op de in de reeds vermelde regeringsnota van 1 december 1975 afgekondigde loon- en prijs- beheersing. Hoewel men de plannen om de stijging van de minimumlonen te beteuge len heeft laten varen, heeft met name de loonbeheersing een redelijke kans van sla gen gezien in het licht van de voorgenomen controlemaatregelen. Ten aanzien van de prijsbeheersing kan echter een gematigd pessimisme op zijn plaats zijn, vooral omdat de adder ditmaal onder het buitenlandse gras verscholen lijkt. De stijging van het invoerprijspeil wordt namelijk geraamd op 5,5 procent, een schatting die ten tijde van de publikatie van de Miljoenennota nog op 3 procent werd gesteld. Aangezien de toe genomen prijzen van ingevoerde grond stoffen en halffabrikaten volgens de tekst van de „loonbrief" volledig mogen worden doorberekend in de prijzen van eindproduk- ten en omdat de invoerkosten doorgaans bijna 40 procent uitmaken van de tot stand gekomen prijs van de afzet van de bedrij ven, heeft een stijgend importprijspeil een niet onaanzienlijke invloed op het uiteinde lijke inflatiepercentage, hetgeen in een zo open economie als Nederland geen verba zing hoeft te wekken. Van belang is nu, dat het geraamde percentage, waarmede onze invoer duurder wordt, wellicht nog aan de lage kant is. Er zijn drie redenen waarom de prijsstijging van de import in 1976 hoger kan uitkomen dan 5,5 procent. De eerste reden is, dat bij een oplevende wereldhandel een dergelijke toename van de wereldproduktie zal plaatsvinden, dat de Een derde, daarmee samenhangende reden is de schaarste van de door hen verhandel de goederen. Vooral op het gebied van voedselprodukten bestaat er een nijpend te kort dat voelbaarder wordt naarmate de lan den met een hongersnoodproblematiek voor steeds grotere bedragen een beroep kunnen doen op allerlei vormen van ont wikkelingshulp, hetgeen kan leiden tot een stijgende vraag naar dit soort produkten op de wereldmarkt met een prijsopdrijvende werking als gevolg. Bovendien bestaat de kans dat de prijs van ruwe olie verder wordt verhoogd, aangezien er tot nu toe prijsaf spraken zijn gemaakt, die niet het gehele jaar omvatten. Samenvattend kan gezegd worden, dat in 1976 de stijging van het prijspeil van de ge zinsconsumptie het karakter zal dragen van kosteninflatie. Door een vermoedelijk sterke inflatoire impuls vanuit het buitenland, is het goed mogelijk dat de inflatie op jaarbasis dichter bij 9 dan bij 8 procent zal uitkomen. Een positief aspect daarvan is echter dat voor het eerst sinds 1970 het inflatietempo enigszins wordt afgezwakt. Hiervan zou een eerste aanzet tot gezondere structurele ver houdingen in de Nederlandse economie kunnen uitgaan.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 33