landbouwkrediet in nederland 11 toenemend belang rabobanken rol van de overheid is groot de financiering Ir. C. J. M. van Valkengoed Door de Centrale Bank is in samenwerking met het LEI begin dit jaar een rapport gepu bliceerd met bovenstaande titel. Het rapport is in ruime mate verspreid onder de aan gesloten banken en de belanghebbenden buiten de organisatie. het betreffende rapport lijkt een belangrijke bijdrage te kunnen leveren ter verruiming van het inzicht in de betekenis en de werking van het landbouwkrediet. Ook in de pers is aan het rapport reeds aandacht besteed. Daarom zal in dit artikel slechts zeer beknopt worden ingegaan op enkele hoofdpunten. Het eerste gedeelte van het rapport gaat in op de vermogenspositie van de agra rische sector. Daarbij springen twee zaken in het oog. Dat zijn enerzijds de sterke eigen vermo genspositie en anderzijds het voortdurend toenemende belang van de Rabobanken in de financiering van de agrarische bedrij ven. Bij de beoordeling van de navolgende gegevens moet de lezer zich realiseren, dat het gaat om gemiddelde gegevens. De spreiding is bijzonder groot. Ondanks de minder gunstige bedrijfsresul taten in een aantal jaren hebben de agra rische ondernemers het eigen vermogen op een relatief hoog niveau weten te handha ven. In de periode 1963-1973 is de totale vermogensbehoefte bijna verdubbeld tot 52,5 miljard gulden. Daarbij is het procen tuele aandeel van het eigen vermogen nau welijks gewijzigd. De besparingen leveren een belangrijke bij drage aan het op peil houden van het ei gen vermogen. Het niveau van de besparingen wordt in sterke mate beïnvloed door het inkomen en de gezinsuitgaven. Hoewel de gezins uitgaven ook in de agrarische sector fors zijn gestegen, blijken de agrariërs nog al tijd een spaarzaam volk te zijn. De gezins uitgaven liggen op ruim 10% onder het gemiddelde van Nederland. Daarnaast mag de invloed van de inflatie ook niet worden verwaarloosd. Ten gevol ge van de inflatie neemt de totale waarde van de activa toe, terwijl het opgenomen vreemd vermogen niet aan inflatie onder hevig is. Dit aspect moet echter niet wor den overtrokken, omdat bij een eventuele herinvestering de inflatie tot uiting komt in de grotere financieringsbehoefte. Ook het procentuele aandeel van het vreemd vermogen is in de onderzochte pe riode nauwelijks gewijzigd. Met betrekking tot de verstrekking van het benodigde vreemd vermogen is echter een zeer opval lende verschuiving opgetreden, namelijk van de familie naar de Rabobanken. Dit is voor een deel onder andere het gevolg van een mentaliteitswijziging. In 1963 zorgden de familieleden nog voor 41 van het vreemd vermogen op lange termijn; in 1973 was dit teruggelopen tot 27%. In dezelfde periode steeg het aan deel van de Rabobanken van 34 naar 59%. De overige kredietverschaffers, t.w. particu lieren, andere banken, overheid en anderen verloren ook terrein namelijk van 25% tot 14%. De verschuiving van familielenin gen naar Rabobankfinancieringen heeft zich sinds 1973 naar alle waarschijnlijkheid voortgezet, mede ten gevolge van de rente subsidie, die alleen wordt verstrekt over financieringen van erkende bankinstellin gen. Doordat ook de besparingen uit de agrarische sector voor een belangrijk ge deelte terecht komen bij Rabobanken, is op dit punt de cirkel als het ware gesloten. Uit een globale prognose voor de komen de jaren blijkt dat de groei van de vermo gensbehoefte beslist nog niet ten einde is. Deze groei wordt enerzijds veroorzaakt door een toename van de kapitaalgoede ren, zowel naar waarde als naar hoeveel heid. Anderzijds brengt de voortdurende afvloeiing van vermogen uit de agrarische sector als gevolg van bedrijfsbeëindiging en -opvolging een aanzienlijke vermogens behoefte met zich. De overheid speelt een belangrijke rol in de ontwikkelingen in de agrarische sector. Dit geldt ook op het specifieke punt van de financiering; de overheid heeft daarop via verschillende maatregelen haar invloed. Te noemen vallen in dat verband het Ont- wikkelings- en Saneringsfonds (rentesub sidie) en het Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Daarnaast heeft de overheid via de regels en voorschriften van de Nederlandsche Bank haar invloed op het bankwezen. Dit enerzijds ter bescherming van de spaar ders en anderzijds ter regulering van de waarde van de gulden. Dit toezicht van de Nederlandsche Bank heeft vanzelfsprekend ook betrekking op de Rabobankorganisatie. Doordat de Rabobankorganisatie zon groot aandeel heeft in de agrarische sec tor kan de dienstverlening voor dat ge deelte specifiek worden afgestemd op de wensen en behoeften van deze sector. Dit houdt onder andere in, dat een groot aantal specifiek op de agrarische sector afgestemde financieringsvormen in het dienstpakket zijn opgenomen. Al die spe ciale financieringsvormen bestrijken een zeer breed, gevarieerd terrein: van een grondfinanciering met een maximum loop tijd van 55 jaar tot een oogstkrediet met een looptijd van enkele maanden. Bij de beoordeling van de te verstrekken financieringen moet op vele factoren gelet worden doch het geheel concentreert zich op de ondernemer en zijn bedrijf. Dit ver eist voor ieder geval een individuele be nadering omdat iedere ondernemer en zijn bedrijf hun specifieke kenmerken hebben. Deze kunnen onder andere zijn gelegen in de capaciteiten van de ondernemer, de rentabiliteit van het bedrijf of de financiële positie. Aan de hand van de ter beschikking staan de gegevens, zonodig aangevuld met een rapport van een kredietadviseur, verschaft de bank zich een inzicht in de ondernemer en zijn bedrijf. Op basis van alle gegevens wordt naar een passende oplossing ge zocht. Hoewel dit op het eerste gezicht misschien niet zo lijkt, lopen op dit punt de belangen van de ondernemer en de bank vrijwel parallel. Zowel de ondernemer als de bank zijn gebaat bij een financiering waarvan de lasten opgebracht kunnen wor den, zodat de continuïteit van het bedrijf is gewaarborgd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 13