(wat ons bezighoudt) wob 2 mag en zal ook nooit een doel op zichzelf commissie, dat de kleine banken ook nu al wij er strikt voor waken om uit concurren- WEER IN CONCLAAF „De structuur van deze grote organisatie worden, maar moet blijven een middel." Dat schrijft de heer Van Maldegem elders in dit blad. En natuurlijk gelden die woor den a fortiori voor de structuurcommissie zelf. Toch mogen we best nieuwsgierig zijn naar de manier, waarop de commissie nu in de tweede ronde te werk zal gaan. Daarom vertellen we iets van de eerste vergadering uit die tweede ronde. Allereerst heeft de commissie voorgesteld haar leden met een drietal uit te breiden tot 21. Al meende de meerderheid van de vertegenwoordigd zijn, toch wilde men ge hoor geven aan de hier en daar geuite wens om deze groep meer bij het werk te betrekken. Overigens stelde men uitdruk kelijk vast, dat men geen lid is namens een bepaalde bank of groep van banken. Gehoopt werd, dat bij uitbreiding met drie leden ook plaats ingeruimd kan worden voor een of meer personen, die zich nogal kritisch tegenover het rapport hebben op gesteld. Dit punt van uitbreiding en de eventuele benoeming in de daardoor ontstane vaca tures is inmiddels voorgelegd aan de Com missie voor Spoedzaken uit de Centrale Kringvergadering. Verder is besloten een sub-commissie in te stellen voor de bestudering van de fi nanciële verhouding Centrale Bank-aange- sloten banken. Naast leden van de Struc tuurcommissie zullen daarvoor ook leden van de voormalige Commissie Liquiditeits- en Renteregeling worden uitgenodigd. De ze sub-commissie, onder voorzitterschap van de heer Van Maldegem, is een „eigen" commissie van de „grote" structuurcom missie aan wie zij dan ook zal rapporteren. Betwijfeld werd wel of deze sub-commissie haar werkzaamheden wel gelijktijdig met de structuurcommissie zal kunnen afron den. Het betreft immers een omvangrijke problematiek. De opdracht van de Centrale Kringvergadering spreekt echter van „het aanvangen" van zulk een studie en veel zal al bereikt zijn wanneer uit de studie de uitgangspunten van een nieuwe finan ciële verhouding komen vast te staan. Ten slotte is uitvoerig besproken hoe de commissie haar „vervolg-opdracht" moet gaan uitvoeren. Herbezinning is gemakke lijker gezegd (en opgedragen) dan gedaan! Onze indruk is dat men het verstandig aanpakt. Eerst de opmerkingen schiften, beginnen met het overzichtelijke en het in gewikkelde voor het laatst bewaren. Wij wachten maar af, de commissie krijgt on dertussen de kans er volop in te duiken. Wat ook nog opviel, was dat ook de opinie van de Raad van Beheer en de Raad van Toezicht van de Centrale Bank over een uit te brengen rapport even ter sprake kwam. Een aantal leden zou die college's graag in een eerder stadium bij de me ningsvorming betrekken. Het is een idee, maar het heeft zijn voor- en nadelen. Men heeft het voorlopig laten rusten. MONOPOLIE WEER OPGERAKELD Nadat het voornemen van de Staatssecre taris van Economische Zaken bekend ge worden was om de overheidsgarantie ook te betrekken op middenstandskredieten verstrekt door andere banken dan de NMB, hebben wij gemeend dat in deze oude monopoliekwestie door alle betrok kenen de strijdbijl moest worden begraven. In dit verband hebben wij met name de middenstandsorganisatie de hand willen reiken, zoals bleek uit een bijdrage voor deze rubriek in het oktobernummer van vorig jaar. Wij meenden, dat het midden- en kleinbedrijf nu het best gediend wordt door de krachten van banken en organi saties samen in te spannen voor de finan ciële verbetering van deze bedrijven. Als wij kijken naar de brief die het Over legorgaan van de drie centrale onderne mersorganisaties voor het M K aan de betrokken vaste Kamercommissie gestuurd heeft, krijgen we de indruk, dat onze uit gestoken hand nog niet is aanvaard. Wij betreuren dit oprecht. Het Overlegor gaan wil de monopoliepositie van de NMB onverkort handhaven. Het garantie-instru ment zou door inschakeling van een „twee de circuit" uitgehold worden waardoor de positie van de NMB en daarmee de positie van het M K zou worden verzwakt. Kort en goed, de NMB is in zijn bescherm de monopoliepositie voor het Overlegor gaan nog steeds alleenzaligmakend. Geen woord erover, dat zeer vele ondernemers cliënt zijn bij ander banken, geen enkel te ken, dat die ondernemers bij onze banken of bij andere ook wel eens heel goed, om over beter maar niet te spreken, geholpen zouden kunnen worden. De overheid wordt zelfs verweten, dat ze zich als verdediger opwerpt van de „grootbanken" om deze te beschermen tegen de ongelijke concurren tiepositie van de NMB. Maar - zo vragen wij dan - die NMB is toch heus niet zo klein en zwak, dat ze „tali auxilio" - met zulke hulp - op de been gehouden moet worden? Wij weten wel beter. Wij willen er graag alle begrip voor hebben, dat het Overlegorgaan jarenlang juist door dat mo nopolie nauwe contacten met de NMB heeft, en daardoor de NMB het meest na- staat, maar er moet daarbij toch ruimte blijven om in het belang van de midden standers ook objectief verder te kijken. En dan blijkt de kijk veel te eng te zijn. Als het monopolie opgeheven wordt, komt volgens het Overlegorgaan - de tijd dat de kredietnemer tegen zichzelf moeten wor den beschermd, ze worden object van felle concurrentie, deskundige begeleiding zal ontbreken en een maatschappelijke bena dering zal worden gemist. Dergelijke op merkingen tonen wel, dat het Overlegor gaan er in ieder geval totaal onkundig van is hoe onze Rabobankorganisatie de kre dietverlening en zeker de garantiekrediet verlening benadert. Vorige maand op onze persconferentie is op een vraag nog uitdrukkelijk gezegd, dat tie-overwegingen onze voorwaarden licht vaardig te versoepelen Het gaat ons prin cipieel om het belang van de cliënt, waar bij wij al vanouds grote waarde hechten aan een „maatschappelijke benadering". Een aanwijzing daarvoor is, dat van onze eigen BMF (Bijzondere Middenstandsfinan ciering) in anderhalf jaar een druk gebruik is gemaakt. Voorzichtigheid is heus geen onbekend woord voor ons, evenmin als deskundig heid. Men moet wel erg verlegen om argu menten zitten om, op het vermeende ge brek aan kennis en op een te vlotte kre dietwaardigheid bij anderen, de monopolie positie van één bank te willen handhaven. Begrijpt men niet dat zulke garantiekre dieten niet zo maar op het eerste het beste vestigingspunt van een van onze banken worden afgehandeld, maar onder ogen ko men van de directeuren en van deskundige specialisten, regionaal en centraal? Is dat bij de NMB onder de werking van het hui dige circuit in wezen niet precies zo? Wij moesten de strijdbijl weer even opgra ven, want een klein weerwoord was helaas nodig. Al is het jammer dat de oude mo nopolie-mentaliteit nog niet verdwenen is, wij blijven hopen op een benadering, die een o.i. beter perspectief voor de M K ondernemers biedt. Een benadering, waar bij de NMB en wij, onveranderd als goede concurrenten, getoetst mogen worden aan wat ieder afzonderlijk op financieel gebied voor het M K betekent, los van enige monopoliepositie. De ondernemersorgani saties van het M K mogen die toetsing verrichten. Wij zullen wensen, op of aan merkingen waartoe zo'n toetsing aanlei ding geeft, altijd graag ernstig in overwe ging nemen. Ook dat hoort bij onze „uit gestoken hand".

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 4