31
het lastenprobleem
waken voor tegenslag en
spanningen
vereniging in
burgerlijk wetboek
voordelen in de vorm van een lage over
nameprijs en wat gemakkelijkere eisen met
betrekking tot de rente en de aflossing.
Door allerlei oorzaken zijn zowel de moge
lijkheden van als de bereidheid tot familie-
steun de laatste tijd afgenomen, maar nog
steeds vormt deze wijze van financiering in
onze land- en tuinbouw in beperkte mate
een oplossing voor het vraagstuk van de ver
mogensvorming.
Die afhankelijkheid van de ouders wordt
door vele jongere agrariërs als een onpret
tige situatie ervaren. Het boer of tuinder
worden is op deze wijze te zeer afhankelijk
van de wieg waarin men werd geboren. Het
onderkennen en accepteren van deze toe
stand maakt geen einde aan de problema
tiek en er wordt dan ook naarstig naar rede
lijke oplossingen gezocht.
Zo hebben de voorstellen van de Landbouw
schapscommissie met betrekking tot de
Grondbank duidelijk ten doel hieraan in
houd te geven. Eveneens is gedacht aan het
Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Hoe
wel door dit fonds elke garantieaanvraag
zorgvuldig wordt beoordeeld en behandeld
als maatwerk, zouden de accenten hierbij
nog sterker dienen te worden geplaatst op
de bekwaamheden van de ondernemer en
de betalingscapaciteit van het bedrijf.
Ondanks dit alles zal toch voorshands een
eigen vermogen van zekere omvang nood-
zakelijk blijven.
Als men uitgaat van een situatie, waarbij het
bedrijf rendabel is en de vermogenspositie
aanvaardbaar, dan nog kunnen de verplich
tingen van rente en aflossingen een hinder
paal vormen op de weg naar een redelijke
uitgangspositie van de beginnende boer of
tuinder.
Voor de rentabiliteitsberekening gaat het
LEI uit van een renteberekening voor de
grond van 3V2 procent. Voor het overige, in
het bedrijf geïnvesteerde vermogen wordt
uitgegaan van een rentepercentage, waar
van de vergoeding voor de geldontwaarding
is afgetrokken. Deze vergoeding wordt niet
als kosten in rekening gebracht, omdat ook
de door de geldontwaarding ontstane win
sten niet in de exploitatierekening worden
opgenomen. Een probleem wordt daarbij
gevormd door de vaststelling van het deel
van de nominale rentevoet dat als vergoe
ding voor de geldontwaarding moet worden
aangehouden. Als voorlopig uitgangspunt
stelde het LEI vast, dat 1/3 van het verschil
tussen de nominale rentevoet en 3 procent
is te beschouwen als vergoeding voor de
geldontwaarding. Voor 1973/74 leidde dit
bij een nominale rentevoet van 9,75% tot
een rente van 7,5%. Indien men daarbij in
aanmerking neemt, dat de renteberekening
voor een aantal produktiemiddelen (werk
tuigen bij voorbeeld) is gebaseerd op het
gemiddeld geïnvesteerd vermogen, dan
blijkt wel dat de op deze wijze berekende
rente niet overeenkomt met de te betalen
rente.
Dat maakt ons duidelijk dat een overigens
rendabel bedrijf toch door het te kleine
eigen vermogen zijn renteverplichtingen
niet kan nakomen. Voor zover ook de finan
ciering van de niet slijtende activa heeft
plaatsgevonden met behulp van vreemd
vermogen, waarop aflossingsverplichtingen
rusten, zullen de verplichtingen zo zwaar
kunnen zijn, dat deze zelfs bij een rendabele
exploitatie niet zijn op te brengen.
De commissie heeft om voor dit probleem
een oplossing te vinden enkele suggesties
gedaan met betrekking tot de aflossings-
voorwaarden en de rentebetaling. Zo zou
door de ondernemer de rente als het ware
in twee „gedeelten" dienen te worden be
taald door van die rente af te splitsen het in
de normale rente opgenomen gedeelte we
gens waardevermindering van het geld. Dat
gedeelte zou dan dienen te worden gevoegd
bij de schuld, omdat daar tegenover de door
de inflatie veroorzaakte waardestijging van
de activa staat. Het betekent dus een rente
bijschrijving op de schuld.
Gaat men aan de ethische bezwaren hier
tegen voorbij, dan betekent dit dat men
deze waardevermindering voor 100% kan
financieren. Het gevaar is daarbij echter
aanwezig, dat de financiering te ingewikkeld
wordt en onoverzichtelijk en dat onvoldoen
de wordt rekening gehouden met andere
factoren die van invloed zijn op de liquiditeit
van een rendabel bedrijf. Ten slotte loopt
men daarbij nog de kans, dat de lasten naar
achteren worden verschoven zonder dat er
voldoende zekerheid is dat deze in de toe
komst kunnen worden opgebracht.
Bij het ontwikkelen van gedachten rond de
renteberekening is het noodzakelijk zich te
richten op de liquiditeit van het bedrijf en
op factoren van buiten, die daarop hun in
vloed uitoefenen. Te denken valt daarbij aan
de fiscale aspecten, zoals liquiditeitsvoor
delen ten gevolge van vervroegde afschrij
ving of investeringsaftrek. Zaken die niet in
de rentabiliteit worden teruggevonden, maar
wel in de liquiditeit.
Ook zal ertegen moeten worden gewaakt,
dat de financiering niet zodanig is afge
steld, dat bij enige tegenslag een verdere
financiering niet meer mogelijk blijkt en
daardoor spanningen zouden ontstaan.
De oplossing voor deze problematiek bij de
bedrijfsovername- en financiering zal daar
om in de eerste plaats moeten worden ge
vonden in een aanpassing van de rente en
de aflossing aan de liquiditeitsontwikkeling.
Dat zal bij een veerkrachtig en rendabel be
drijf, dat wordt geleid door een jonge en
goede ondernemer geen ernstige proble
men tot gevolg hebben.
rechtspersonenrecht, vervolg pag. 25
staande wetgeving in het Burgerlijk Wet
boek te concentreren en gemakkelijker
toegankelijk te maken, dan dat een herzie
ning van het rechtspersonenrecht is onder
nomen. Boek II BW maakt op het gebied
van de rechtspersonen schoon schip.
In een bepaald opzicht brengt de invoe
ring van het nieuwe rechtspersonenrecht
een wezenlijke vernieuwing en dat is de
wetgeving betreffende de vereniging. Al
leen al de indeling van het verenigings
recht is nieuw. Er komen algemene bepa
lingen die voor alle verenigingen zullen
gelden, en vervolgens afzonderlijke, die
betrekking hebben op de coöperatieve ver
eniging en de onderlinge waarborgmaat
schappij.
De meest belangrijke verandering geldt
voor wat men de „gewone" vereniging
pleegt te noemen, d.w.z. de vereniging die
niet is een coöperatieve vereniging en ook
niet een onderlinge waarborgmaatschappij.
Zo'n gewone vereniging is bijv. een sport
vereniging. Tot nu toe was een dergelijke
vereniging voor de verkrijging van de rechts
persoonlijkheid aangewezen op een konink
lijke erkenning; de oprichting moest bij akte
plaats vinden en de statuten moesten door
de overheid zijn goedgekeurd. Deze voor
schriften bestaan niet meer na invoering
van boek II BW, zodat men voortaan een
vereniging als rechtspersoon zal kunnen op
richten zonder koninklijke bewilliging en
zelfs zonder dat er een akte van is opge-
gemaakt. Dat neemt echter niet weg, dat het
in de toekomst de voorkeur zal verdienen,
bij de oprichting van een „gewone" vereni
ging de oprichtingsakte notarieel te doen
verlijden, omdat hiermee allerlei ongemak
ken kunnen worden voorkomen. In een vol
gende aflevering zullen wij de veranderin
gen behandelen, die in onze wetgeving op
het gebied van de verenigingen worden
aangebracht.