bedrijfsoverneming en financiering van het agrarisch bedrijf 30 b. varekamp van de vraagstukken, waarvoor de jonge, vroeg beginnen met vermogensvorming De laatste tijd wordt meer aandacht geschonken aan de positie van de jonge agrarische ondernemer, die zich ziet ge plaatst voor het overnemen of voor eigen rekening en risico exploiteren van een bedrijf. Deze belangstelling uitte zich onder meer, doordat het Landbouwschap een speciale commissie instelde, welke zich onder voorzitterschap van mr. Ph. C. M. van Campen bezighield met het bestuderen beginnende boer of tuinder vaak wordt gesteld. Tot de taak van de commissie behoorde het om zo mogelijk aanbevelingen te doen voor maatregelen, die kunnen leiden tot het wegnemen van knelpunten bij de bedrijfsoverneming en bedrijfs- financiering. De schrijver van dit artikel, ing. B. Vare kamp, hoofd Financiering Agrarische Bedrijven van de Centrale Rabobank, was lid van de commissie. Hij gaat in op het vorig jaar uitgebrachte rapport en op enkele daarin gevormde conclusies. De commissie ter bestudering van de pro blematiek van de jonge agrariër komt in haar rapport tot de algemene conclusie, dat de problemen van de jonge boer en tuinder niet los gezien kunnen worden van de vele vraagstukken waarvoor de Nederlandse land- en tuinbouw zich in zijn geheel ziet gesteld. Vraagstukken van rentabiliteit, inkomens vorming, inflatie, financiering, bedrijfs- grootte en ondernemerschap spelen even zeer een rol bij de gevestigde agrariërs als bij de toekomstige ondernemers in deze be drijfstak. Het grote verschil is, dat de aan staande boer of tuinder aan het begin staat van zijn ondernemerschap en met al deze problemen tegelijk wordt geconfronteerd. Voor de gevestigde boer of tuinder behoeft de problematiek niet lichter te zijn, maar hij werd er in elk geval wat geleidelijker tegen over gesteld. Zo kan bij voorbeeld worden gewezen op de prijsstijgingen ten gevolge van de inflatie. De stijging van de grond prijzen, die vooral de laatste maanden weer in aanzienlijke mate is toegenomen, behoeft door een zittende boer of tuinder niet be taald en verdiend te worden. Zo'n stijging houdt voor hem geen directe voordelen, maar ook geen nadelen in. Zijn financieringscapaciteit kan er groter door worden als rekening wordt gehouden met het directe en indirecte rendement. Het eerste wordt gevormd door de rente over het geïnvesteerde vermogen en het laatste door de waardestijging. Een ander belangrijk verschil tussen de groep jonge en beginnende agrariërs en die van de gevestigde boeren en tuinders is ge legen in de vermogenspositie. Het eigen vermogen vormt in de Nederlandse land- en tuinbouw een sterk punt. Het beliep per 1 mei 1974 bijna 79 procent van het geïnves teerde vermogen in de landbouw, exclusief de verpachtersinvesteringen, en het is deze situatie, welke een van de belangrijkste re denen is waarom de financiële problemen in deze bedrijfstak niet groter zijn. De be rekende rente over het eigen vermogen blijft beschikbaar als liquiditeit voor het be drijf, dit in tegenstelling tot de berekende rente over het vreemd vermogen. In de hui dige periode, waarin het gemiddelde rende ment van het geïnvesteerde vermogen lager is dan de te betalen rente over het vreemd vermogen, vormt dat eigen vermogen de buffer waardoor het bedrijf zich kan hand haven. De eigen middelen welke daaruit be schikbaar komen, kunnen tevens een be langrijke bron vormen voor investeringen in het bedrijf. Uit publikaties van het Land- bouw-Economisch Instituut blijkt, dat het verschil tussen betekende rente en betaalde rente in de jaren 1971/72, 1972/73 en 1973/ 74 voor landbouwers met bedrijven groter dan vijf hectare en groter dan 40 standaard bedrijfseenheden, respectievelijk 440, 470 en 570 miljoen gulden bedroeg .Dat is on geveer 15 procent van het totale bedrijfs- inkomen van de landbouw. Indien we de extra „aanloopmoeilijkheden" van de beginnende boer los beschouwen van de problemen, die ook de zittende boer al heeft, dan valt de aandacht bij de finan ciering vooral op de liquiditeit en de solva biliteit van het jonge bedrijf. Uitgangspunt bij het bezien van de financieringsmogelijk heden is en blijft de vraag of het bedrijf zelf onder normale omstandigheden rendabel is en of de mogelijkheden aanwezig zijn om het op kortere termijn rendabel te maken. Van groot belang is dan ook, dat er vol doende eigen vermogen aanwezig is om het voortbestaan van het bedrijf in de toe komst te kunnen waarborgen. Aan de vorming hiervan moet veel aandacht worden besteed en reeds vóór de overne ming van een bedrijf zal daarmee moeten worden begonnen. Als het toekomstige be- drijfshoofd meewerkt op het over te nemen bedrijf kan deze eigen vermogenvorming op verschillende manieren worden bevorderd. De door hem verrichte arbeid kan op nor male wijze op basis van bestaande arbeids overeenkomsten worden beloond. Een an dere mogelijkheid vindt men in samenwer kingsverbanden, waarbij wordt gedeeld in de winst en dan met name in de vermogens winsten (capital gains). Natuurlijk zal het op deze wijze vergaarde eigen vermogen niet altijd toereikend zijn en in het verleden zowel als in het heden zijn jonge agrariërs dan ook vaak alleen dank zij de financiële steun van de ouders in staat het bedrijf over te nemen of te be ginnen. Het op deze manier verschafte ver mogen had en heeft bovendien nog vaak

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 32