18
maat en verhouding
onderkennen
vaarding van het rapport was onze organi
satie nog niet toe.
Dat was commentaar op de Centrale Kring
vergadering. En hij voegt daar aan toe dat
dat, heel merkwaardig, op nagenoeg de
zelfde wijze voorvoeld was in de kringen en
door de Centrale Bank. Maar dan voel ik me
toch wel, met de commissie, wat onder
gesneeuwd. En ik wil daaraan toevoegen
dat de commissie zelf voor de verschijning
van het rapport geconstateerd heeft dat
aanvaarding in de organisatie niet direct
voor de hand liggend was.
Je zou ook wel een grote vreemdeling in dit
Jeruzalem moeten zijn om niet te onder
kennen dat dit rapport een vervolgverhaal
zou krijgen. Daarvoor was het ondanks de
omvangrijkheid niet compleet genoeg, niet
voldoende uitgewerkt en ten slotte op ver
schillende punten nogal indringend wat de
behandelde stof betreft.
Maar dat b.v. een paragraaf over de mini
male grootte van een bank gelezen kan wor
den als een pleidooi van de commissie om
in de kortste tijd 275 kleinere banken op te
heffen begrijp ik echt niet. Ook niet dat zo'n
onderwerp te gemakkelijk of te cijfermatig
benaderd is.
Dat een zaak als b.v. doorstromingsbeleid,
waar in de desbetreffende paragraaf toch
m.i. bijzonder goede argumenten voor ge
noemd worden, vertaald wordt als een po
ging van de Centrale Bank om een stuk
macht aan zich te trekken is gewoon erg
jammer. Is hier in de beoordeling toch een
grotere relatie gelegd met andere hoofd
stukken dan bedoeld is?
Een aanbeveling als de veel besproken 26-e
ligt natuurlijk moeilijker. Ze zal ongetwijfeld
nader bezien moeten worden. Maar hope
lijk is toch duidelijk geworden dat andere
motieven dan het willen tornen aan be
stuursbevoegdheden de grondslag voor
deze aanbeveling geweest zijn.
Het zijn een paar voorbeelden, op zich be
langrijk, maar het is niet de kern van het
rapport. Dat is het geïntegreerd organisatie
beleid uit hoofdstuk 2.
We willen daar nu niets over zeggen. Op
nieuw bezinnen en studeren op deze zaak,
rekening houdend met alles wat er over ge
zegd is, is nodig. We hopen dat er moge
lijkheden gevonden worden om tot accep
tabele voorstellen te komen.
Ik werp even een terugblik op ,,de finan
ciële verhouding". De structuurcommissie
Zij geen vreemdelingen in hun Jeruzalem,
Van Maldegem en wij niet in het onze
(Foto ANP/UPi)
heeft dit onderwerp in eerste instantie niet
kunnen meenemen. Ze heeft dit reeds in
haar inleiding gezegd, ook het waarom.
Toch heeft dit niet overal begrip gevonden.
Als de structuurcommissie nog niet door
drongen zou zijn van de belangrijkheid van
deze zaak, maar dat is ze gelukkig wel, dan
hebben de kringen dit wel getracht te cor
rigeren; alle 44 hebben er wel aandacht aan
besteed en in veel gevallen hun teleurstel
ling daarover kenbaar gemaakt. Toch zullen
we moeten oppassen dit zeer belangrijke
onderdeel niet te gaan overtrekken. Immers,
een financiële verhouding in zo'n groot or-
ganisatieverband als het onze, is, ontkop
peld van vermogensstructuur, in grote mate
een kosten/baten-verhouding; verdeling zo
u wilt. Het kan nooit anders dan dat bij een
gegeven grootheid van de pot elke aanpas
sing of verandering winnaars en verliezers
zal opleveren.
Ik vraag me, bij het doornemen van de ver
slagen af of dit altijd voldoende onderkend
wordt.
Als de commissie echter in haar hele rap
port slechts in één regel, namelijk op blz.
93 3-12 paragraaf grote-stadsbank, zeer
voorzichtig, haast vragenderwijs, stelt dat
de positie van die groep banken mogelijk
zou kunnen worden verbeterd door het aan
brengen van enige differentiatie in de finan
ciële verhouding, dan krijgt ze wel direct
schoten voor de boeg als: geen bevoor
rechting, geen buikkorting e.d. Mag dit al
een indicatie zijn dat het ook op dit belang
rijk onderdeel zo zal zijn, dat ze wie ook
de uitverkorenen voor deze studie mogen
worden „het zo goed of slecht niet kun
nen maken, de één hun zal prijzen en de
ander hun zal laken"? Laten we hopen op
toch ook een klein stukje solidariteit, naar
mijn vaste overtuiging een noodzakelijk en
wezenlijk element om te komen tot welke
structuur dan ook.
Voor mij is het totaal aan indrukken van de
laatste vijf maanden toch in grote mate posi
tief. Ik beoordeel ze, op het scheiden van
1975, positief met de gedachte aan de reeds
veel meer dan 20 eeuwen oude spreuk van
de wijze koning Salomo dat de wijsheid
woont bij de schranderheid en dat de ken
nis verkregen wordt door het overleg. Ons
aller kennis is weer verrijkt en verdiept
door ons intensief overleggen.
Het is een bijzonder voorrecht dit weer bij
herhaling te ervaren. Er bestaat geen ver
schil van mening over wat de structuur niet
moet zijn. Geen weg naar ongecontroleerde
machtsuitoefening, maar wel het steeds
weer bouwen uit de basis van de doelstel
ling van coöperatief ondernemen. De struc
tuur van deze organisatie mag en zal ook
nooit een doel op zich worden, maar moet