verschuivend
perspectief
zoals deze in die provincie werd
In 1970 zette de Provinciale Raad
voorde Bedrijfsontwikkeling in
Noord-Brabant in een
structuurnota „4xS" uiteen
welke de consequenties zijn
van de agrarische ontwikkeling
verwacht. Nu er vijf jaren zijn
verstreken, is men in deze Raad
tot de overtuiging gekomen dat
deze visie moet worden
bijgesteld.
14
drs. m. I. de heer
ook in het land
brabant voorop
Er is een einde gekomen aan een stormachtige groei die
het nodig maakte dat alle aandacht werd besteed aan de
4 s-en: schaalvergroting, specialisatie, samenwerking en
sanering. Het perspectief wordt anders en de bakens
moeten verzet worden nu landbouw zich geplaatst ziet in
een maatschappij met minder economische groei en met
een tekort aan arbeidsplaatsen.
Dit inzicht bestaat niet alleen in Noord-Brabant. Ook in de
landelijke discussie over landbouwpolitiek zijn deze gelui
den te horen en worden zij steeds luider. In zijn nieuw
jaarsrede heeft de voorzitter van het Landbouwschap,
ir. C. S. Knottnerus, gezegd dat de agrarische sector op
meerdere punten vastloopt. De ruimte voor afvloeiing
neemt af en voor de agrarische produkten is de afzet aan
een grens gekomen. De bedrijven kunnen alleen maar arm
slag krijgen ten koste van elkaar. Op den duur levert dit
volgens de heer Knottnerus onoplosbare spanningen op.
In een nieuw rapport onder de titel: „Doel 1980" heeft men
in Noord-Brabant een nieuwe zienswijze op de nabije toe
komst gegeven. Daarbij wordt aangesloten bij de discussie
die reeds in het land is gevoerd over het invoeren van een
minimuminkomen voor zelfstandigen, meer aandacht voor
de middengroep van agrarische bedrijven en speciale
maatregelen voor jonge boeren bij de bedrijfsovername.
Het rapport gaat uiteraard uit van de situatie in Noord-
Brabant. Uit de gegevens over deze provincie blijkt nog
eens duidelijk dat deze provincie de afgelopen tien jaar
voorop heeft gelopen bij de groei, vooral wat betreft de
groei van de rundveehouderij en van de varkens- en pluim-
veebedrijven. Het is reeds enige jaren geleden in een LEI-
studie gebleken dat in de oostelijke zandgebieden een
veel minder stormachtige ontwikkeling heeft plaatsgevon
den dan in het naar landbouwstructuur niet sterk afwijken
de Brabant. De verklaring hiervoor moet gezocht worden
in het verschil van maatschappelijke bovenbouw en menta
liteit. Deze factoren zijn moeilijk grijpbaar maar ook in
dit rapport worden zij terecht aangevoerd. Gesproken
wordt over de geaardheid van de Brabantse boer die hem
geschikt zou maken voor de varkens- en kippenhouderij
waarmee men vanouds op het gemengde bedrijf te maken
had. Overtuigender is de verwijzing naar de ontvankelijk
heid voor adviezen en de sterke organisatie van het be
drijfsleven waardoor de materiële produktievoorwaarden
voor de boer en de tuinder gunstig worden.
In het rapport wordt de instelling van de agrarische bevol
king genoemd als een waardevolle maatschappelijke func-