12
ders zou ze haar taak niet verder kunnen
vervullen.
Is de winstcapaciteit onder de banken van
de Rabobankorganisatie voldoende?
Dat is natuurlijk in onze organisatie nogal
gedifferentieerd. Plaatselijk zijn er nog
banken met onvoldoende winstcapaciteit.
Ik denk hierbij ook aan z.g. ontwikkelings
banken, die in het recent verleden begon
nen zijn nieuwe gebieden te bewerken.
Zulke gevallen vangen we als organisatie
in haar geheel op.
De Rabobankorganisatie gebruikt in prin
cipe haar middelen liever voor kredietver
lening dan voor andere uitzettingen?
Ja, de taak van een coöperatieve bankin
stelling brengt vanzelfsprekend mee, dat
wij, voor de keus gesteld om onze leden
en onze overige klanten - ook de grote
coöperaties en andere grote cliënten -
aan kredieten te helpen dan wel een goede
rentabiliteit te zoeken op de internationale
geld- en kapitaalmarkt, aan het eerste
voorrang geven. Maar wanneer de con
juncturele ontwikkeling de kredietvraag
doet inkrimpen, moeten we de laatste keus
wel volgen. Dat moeten we dan zo doen,
dat bij weer aantrekken van de krediet-
vraag, we weer over middelen kunnen be
schikken om aan de kredietvraag te vol
doen.
De stijging van de omvang van de krediet
verlening is door externe oorzaken het
laatste jaar wat afgeremd?
Bij de agrarische kredietverlening hebben
we - dacht ik - te maken gehad met de
omstandigheid dat ondanks de minder
goede bedrijfsuitkomsten de uitzettingen in
deze sector de laatste jaren toch behoor
lijk waren dank zij de rentesubsidies. Deze
laatste liggen nu in belangrijke mate ach
ter ons. Vandaar een afneming van de
groei in deze sector. Bovendien blijven de
bedrijfsuitkomsten in een aantal opzichten
onbevredigend.
In het niet-agrarische midden- en klein
bedrijf ligt de oorzaak direct in de teleur
stellende bedrijfsuitkomsten. Dat is erg
jammer, want in zijn algemeenheid gespro
ken, betekent het dat de eigen vermogens
positie verslechtert en dat er onvoldoende
wordt geïnvesteerd. Als dat jaren zo door
gaat vormt dat op zichzelf ook al weer een
bedreiging voor het midden- en kleinbe
drijf. Dit zou erg te betreuren zijn want
deze sector is maatschappelijk gezien toch
een belangrijk deel van de ruggegraat van
onze maatschappijvorm. Ik ben dan ook
blij dat wij in 1975 toch meer aan de finan
ciering van deze sectoren hebben mogen
doen, we zagen ons aantal cliënten groeien
en ons marktaandeel is groter geworden.
Het sparen toont tekenen van herstel. Mi
nister Duisenberg leek vorig jaar meer voor
consumeren dan voor „oppotten" te voe
len, hoewel hij later ook weer een goed
woordje voor het sparen heeft gedaan.
Was dat niet tegenstrijdig?
Evenals anderen meen ik dat het sparen
sterk beïnvloed wordt door het conjunc
tuurverloop. Als men zich onzeker voelt
gaat men sparen, en zodra de onzekerheid
wat verdwijnt, wordt er weer meer gekocht.
De wat tegenstrijdige uitlatingen van mi
nister Duisenberg vind ik niet zo onlogisch.
Hij zag op een gegeven ogenblik het ge
vaar van onderconsumptie en dan is het
te begrijpen dat er gezegd wordt: blijf niet
op je geld zitten, maar geef het uit. Aan
de andere kant is het zo dat er in ons land
meer geïnvesteerd moet worden en daar
raak je ook een tegenstrijdige kant van het
vraagstuk sparen of consumeren. Ik heb
er alle begrip voor dat een minister zich
in de loop van een jaar nu eens het accent
hierop en dan weer daarop moet leggen.
Maar jammer vind ik wel, dat het sparen
niet door fiscale maatregelen - evenals
bij sparen via levensverzekering - wordt
begunstigd. Die conclusie mis ik nog altijd
wanneer ik hoor dat de minister van finan
ciën het sparen ziet als een groot goed in
onze maatschappij en wanneer een ander
lid van het kabinet van mening is dat het
eigen woningbezit moet worden aange
moedigd. In nabuurlanden, ik denk aan
Duitsland en Oostenrijk, heeft men die
conclusie wel getrokken. Het gaat toch
niet aan om het sparen via een spaarre
kening, in de vorm van bouwsparen of ook
anderszins, fiscaal ongunstiger te behande
len dan het sluiten van een levensverze
kering.
De kosten van de Rabobankorganisatie zijn
relatief gedaald. Is dat ook de doorwerking
van de fusie?
Dat speelt hier zeker een belangrijke rol.
Doordat we twee grote landelijke organisa
ties samenvoegden, waren er alle denk
bare doublures. Dat werkte in het begin
natuurlijk niet al te gunstig ten aanzien
van de kosten. Nu valt als het ware alles
langzamerhand netjes op zijn plaats, en
hebben we een wat meer gestroomlijnde
interne organisatie bereikt. De neiging tot
kostenstijging is daardoor minder gewor
den dan vroeger. In 1975 is voor het eerst
het aantal vestigingen van aangesloten
banken iets teruggelopen. Daar heeft de
fusie ook zeker mee te maken.
De personeelsuitbreiding is ook beperkter
dan vroeger?
Die is in verhouding tot de stijging van
onze zaken zeer gematigd geweest. We
zullen er echter alles aan doen om ook in
de toekomst de kostenbewaking zo goed
mogelijk te doen zijn.
De buitenlandse activiteit van de Centrale
Bank groeit opvallend. Wat zijn daarbij de
oogmerken?
Het rendement is natuurlijk belangrijk. Daar
heb ik al over gesproken. Maar het eerste
oogmerk van onze internationalisatie - denk
aan London Continental Bankers en de
samenwerking met de Bank of America in
Rabomerica - is toch wel onze klanten en
niet alleen onze grote klanten beter te
dienen. Ik vind het een gezonde, zelfs ge
boden, ontwikkeling dat we met onze
dienstverlening onze klanten overal in de
wereld kunnen vergezellen. Gezien de vele
zakelijke betrekkingen van onze relaties -
ook die van de plaatselijke banken - met
het buitenland door import en export, ver
dient onze buitenlandse activiteit zeker de
aandacht, die we er aan geven.
Ik ervaar dat ook andere coöperatieve
bankorganisaties in Europa dit onderken
nen. Daarmee is nog al wat samenspreking
gaande, en het spijt me wel dat voor mij
de tijd zeer snel nadert dat ik daaraan door
mijn aftreden niet meer mee zal kunnen
doen. Ik geloof, dat we om als coöperaties