midden- en
kleinbedrijf in ander
economisch
perspectief
8
probleemstelling op wat
langere termijn
Prof. dr. J. P. I. van der Wilde
De redactie heeft mij gevraagd een artikel te schrijven, waarin „nog eens ern
stig aandacht wordt geschonken aan de zeer zorgelijke positie van het midden-
en kleinbedrijf". Twee aanknopingspunten werden daarbij gesuggereerd, te
weten het artikel van professor Schrijvers in het januarinummer van 1975,
waarin de positie, de verwachtingen en de verlangens van het midden- en
kleinbedrijf zijn weergegeven én het feit dat het om een objectieve, zakelijke
uiteenzetting moet gaan.
„De zeer zorgelijke positie van het midden- en kleinbedrijf" en „de benarde
toestand, waarin het midden- en kleinbedrijf zich bevindt" (brief van de redactie)
worden als vaststaand aangenomen. Ze behoeven geen bewijs meer. Een dui
delijke presentatie van wat er precies aan de hand is, is voldoende.
Aan deze probleemstelling ligt een aantal veronderstellingen ten grondslag: die
van de aanwezigheid van het midden- en kleinbedrijf: die van de nuttige functie,
die het midden- en kleinbedrijf vervult en die van de omstandigheden, die het
vervullen van die functie bemoeilijken.
Dat het midden- en kleinbedrijf nog bestaat kan ieder waarnemen. Of het mid
den- en kleinbedrijf nuttige functies vervult, is moeilijk vast te stellen. Professor
Schrijvers begon zijn artikel met de woorden: „Het midden- en kleinbedrijf is
een complex geheel, samengesteld uitondernemingen op het gebied van de
detailhandel, het ambacht, de horeca en het vervoer...". Deze globale om
schrijving wijst al op minstens vier verschillende functies. In de praktijk gaat het
om het aanbod van een groot aantal produkten en diensten, van een zó ver
schillend karakter, dat telkens weer opnieuw overwogen zou moeten worden,
wat het nut is van bedrijven behorend tot het midden- en kleinbedrijf en soms
zelfs van elk bedrijf afzonderlijk.
De moeilijke economische omstandigheden vormen het grootste struikelblok.
Schrijvers stelt dan ook in zijn artikel, dat 1974 een keer ten kwade betekende.
Bovendien waren - reeds toen hij zijn artikel schreef - de verwachtingen voor
1975 niet hoog gespannen. Het kernprobleem bleek de vorming van eigen ver
mogen. De mogelijkheden tot omzetvergroting bleven eveneens beperkt. Zijn
conclusie was, dat ingrijpende structurele oplossingen noodzakelijk waren.
Het midden- en kleinbedrijf is door
zijn veelzijdigheid en daarmee sa
menhangend door zijn uiteenlopende
problemen moeilijk in een greep te
vatten. Prof. Van der Wilde maakt
dan ook een onderscheid tussen
problemen op korte en die op lan
gere termijn. En omdat hij zijn aan
dacht met name ook op die laatste
richt kan hij inderdaad een ander,
dieper, perspectief tekenen, dan we
gewoonlijk tegenkomen.
Het is boeiend uit dit artikel te zien,
hoe de lange-termijn-problemen al
van jaren her - van vóór de huidige
recessie - dateren, hoe zij samen
hangen met de opvattingen in onze
samenleving (van kwaliteit naar
kwantiteit en mogelijk straks weer in
omgekeerde richting) en hoe zij
thans mede worden beïnvloed door
moeilijkheden op korte termijn.
Prof. Van der Wilde is algemeen
secretaris van de Raad voor het
Midden- en Kleinbedrijf en bekleedt
daarnaast vele andere functies.
Sinds 1970 is hij buitengewoon
hoogleraar aan de Vrije Universiteit,
waar hij de economische vraagstuk
ken van het midden- en kleinbedrijf
doceert.
Het is verleidelijk nu, een jaar later, na te
gaan of gebeurd is wat Schrijvers op korte
termijn verwachtte. Daaraan mankeert niet
veel. De tabel geeft daarvan een overzicht.
Op dit ogenblik wil ik op deze korte-ter-
mijn-problemen niet te diep ingaan en wat
meer kijken naar de lange-termijn-aspec-
ten. Het voegt namelijk aan de bestaande
kennis bij de lezers van „Rabobank" wei
nig toe, als zij weten dat er nu nog rond
230.000 ondernemingen in het midden- en
kleinbedrijf zijn, 4.000 minder dan eind
1973; en dat nog altijd 22% van de be
roepsbevolking in deze ondernemingen
werkzaam is, waarvan thans 387.000 zelf
standigen en 652.000 werknemers.
Nadenken over het midden- en kleinbedrijf
op langere termijn is van groter belang.
De gedachte, dat het midden- en kleinbe
drijf in de loop van de ontwikkeling steeds