5
verlenen van een voorkeursrecht aan deze
overheidsinstelling. Een voorkeursrecht be
tekent in feite, dat de overheid de grond
prijs bepaalt. Hoe zeer een Grondbank ook
kan bijdragen tot een oplossing van de
financieringsproblemen, toch zijn wij van
mening, dat een voorkeursrecht niet de
juiste oplossing is. Een ondernemer zal op
vrijwillige basis moeten kunnen bepalen
hoe hij de financiering van zijn bedrijf
wenst te regelen. In bepaalde gevallen, met
name in het kader van de bedrijfsovername
kan de Grondbank mogelijk een oplossing
zijn. In een groot aantal gevallen zullen
echter de financieringsmogelijkheden bij
onze organisatie voldoende zijn om de
grond in eigendom te houden. Via de
grondeigendom, die waardevast is, heeft
een boer of tuinder de mogelijkheid eigen
vermogen te vormen.
Als we de progressieve partijen moeten
geloven is de contractproduktie een jungle,
waarin „uitbuiting van agrarische produ
centen door financieringsbedrijven en af
nemende en toeleverende bedrijven" een
normale zaak is. Deze zo algemeen gestel
de opmerking gaat ons veel te ver.
Bepaalde vormen van contractproduktie
zijn voor kritiek vatbaar. De vormen, waar
aan wij onze medewerking verlenen in het
kader van onze financieringsregelingen
vallen daar echter geheel buiten. Deze re
gelingen zijn er slechts op gericht de fi
nancieringsmogelijkheden van de betrok
ken bedrijven te verruimen. Het behoud van
zelfstandigheid en beslissingsvrijheid van
de contractpartner wegen daarbij zwaar.
Het is prettig dat wij vroeg in het jaar aan
de hand van cijfers over het voorafgaande
jaar onze positie kunnen bekijken, ook al
zijn de cijfers uiteraard voorlopige. De af
wijkingen met de definitieve cijfers zijn
echter altijd gering. Ook in januari kon dit
weer met de pers gebeuren - u vindt over
de details meer in dit blad - en dan lijkt het
of wij met bevrediging op de resultaten
kunnen terugzien. De sociaal-economische
ontwikkeling was moeilijk en desondanks
is het overheidsbeleid er nog onvoldoende
op gericht om hierin zo snel mogelijk ver
betering te brengen. Het lijkt erop dat het
dieptepunt van de conjuncturele ontwikke
ling is bereikt, in belangrijke en onze volks
huishouding beïnvloedende nabuurlanden
nog meer dan in Nederland zelf. Deson
danks worden de vraagstukken, waarmede
wij iedere dag te maken hebben, niet ge
ringer. Het aantal slecht-lopende bedrijven
neemt toe en van een vermindering van de
werkloosheid, die voor een belangrijk deel
andere oorzaken heeft dan een conjunc
turele teruggang, zal nog weinig of geen
sprake zijn. Deze conjuncturele ontwikke
ling heeft natuurlijk zijn invloed op de door
ons in zo sterke mate gefinancierde agra
rische en niet-agrarische midden- en klein
bedrijven. De agrarische bedrijfstakken be
leefden niet de rampen die zij in 1974
moesten meemaken. Daarom is een verge
lijking met 1974 nauwelijks of niet loyaal.
Toch kunnen wij stellen dat het agrarische
bedrijfsleven in zijn algemeenheid nog
grote zorgen heelt. Dit geldt in niet mindere
mate voor het niet-agrarische midden- en
kleinbedrijf, bij de financiering waarvan wij
een belangrijke en nog steeds groeiende
rol spelen. Het is een verzuchting waard
wanneer wij constateren dat in het achter
ons liggende jaar het monopolie in de fi
nanciering van het midden- en kleinbedrijf
in uitgangspunt is doorbroken, in de plan
nen van de regering schuilt dat de han
delsbanken en onze organisatie een z.g.
tweede circuit moeten opbouwen om de
financiering van deze bedrijfstak langs die
weg mogelijk te maken. Wij zullen daar niet
te lang mee mogen wachten omdat het in
het belang van het midden- en kleinbedrijf
is dat men zich daar op financieringsge-
bied vrij kan bewegen. Wanneer ik dit zo
neerschrijf moet men zich bewust zijn dat
hier geen enkel gevoel van rancune een rol
speelt. Integendeel: wanneer samenwer
king met anderen in het belang van deze
bedrijfstak zou kunnen werken zijn wij
daartoe bereid.
Er zijn nog heel wat meer verschijnselen,
die aan het begin van het jaar onze aan
dacht zouden kunnen vragen. Ik denk hier
bij aan de studie die nu zal beginnen om in
Nederland te komen tot één betalingscir
cuit, in samenwerking met de Postcheque-
en Girodienst en de Bankgirocentrale. De
commissie die hiertoe gevormd is onder
voorzitterschap van de President van De
Nederlandsche Bank, dr. J. Zijlstra, wensen
wij daarbij zeer van harte succes. Ik geloot
namelijk dat het tot stand komen van één
betalingscircuit het gehele Nederlandse
volk zeer zal dienen. Als dienstverlenend
bedrijf hebben wij als taak ernaar te stre
ven dat die dienstverlening over de gehele
linie dan ook zo goed mogelijk verloopt.
In dat verband is het te betreuren dat het
geplande girale effectenverkeer moest wor
den uitgesteld. Het effectenbedrijf is voor
het gehele bankwezen en zeker voor onze
organisatie een bedrijf dat vele kosten
meebrengt. Vereenvoudiging hiervan zal
het algemeen belang zeer ten goede
komen. Ik hoop dan ook dat dit uitstel niet
te lang zal duren.
Wanneer ik nu nog eens mag teruggrijpen
op wat wij in deze maand de pers hebben
meegedeeld dan zou ik erop willen wijzen
dat de netto-winst van de gehele organi
satie en de toevoeging aan de voorziening
bedrijfsrisico's, die daar toch wel bijgeteld
moet worden, 77% is gestegen. Dit is
al heel wat minder dan in het vorige jaar,
toen die stijging 22 bedroeg. Daartegen
over is het balanstotaal sterker gestegen
dan in vorige jaren, namelijk met 24
Deze percentages 17 en 24 duiden aan dat
wij de ontwikkeling van onze solvabiliteits
positie met grote aandacht moeten blijven
volgen, hoe gunstig de cijfers ook lijken te
zijn. Het is duidelijk dat de sterke stijging
van het balanstotaal in niet onbelangrijke
mate te danken is aan de ontwikkeling van
ons internationaal werk. Deze ontwikkeling
is ook nodig in de verdere internationali
satie van het goederenverkeer, ook bij onze
grote coöperaties. Wanneer wij aan de
financiering van het werk in ontwikkelings
landen denken moeten wij die kant ook uit.
In de politieke ontwikkeling ligt dat de z.g.
Oost-West-handel zal gaan toenemen en
ook daarin dient het Nederlandse bedrijfs
leven met ons een rol te spelen, mede in
samenwerking met bevriende coöperatieve
organisaties in het buitenland.
Dit alles neemt niet weg dat onze winst in
totaal niet in dezelfde mate is gegroeid als
ons balanstotaal. Nog in mijn vorige hoofd
directiekolom heb ik er met nadruk op ge
wezen dat een versterking van onze solva
biliteitspositie zeker in deze tijd van sterke
inflatie nodig is om de continuïteit van de
dienstverlening aan de door ons gefinan
cierde bedrijven te verzekeren. De cijfers
over 1975 manen ons in dat opzicht tot
grote voorzichtigheid. Onze organisatie is
zeer groot en de jaarcijfers dienovereen
komstig. Wij mogen ons echter daardoor
niet laten bedriegen. Wij moeten alle cijfers
in verhoudingen blijven zien, want dan
blijven wij ons bewust dat het maken van
een normale bedrijfswinst, ook al lijkt die
in absolute cijfers groot, geen luxe is, maar
een noodzaak.
A. J. Verhage