30
de invloed van de inflatie
de kapitaalmarktrente
geldmarktrente
rente-ontwikkeling 1976
een grotere dekking op de kapitaalmarkt
van haar financieringstekort mogelijk lijkt
dan het hier veronderstelde bedrag van
9,5 miljard.
Bij de gehele analyse is van een groot aan
tal veronderstellingen uitgegaan. Natuurlijk
kan men deze allemaal in twijfel trekken.
Bij een tweetal willen wij echter enige kant
tekeningen plaatsen, te weten het over
heidstekort en het aanbod van fondsen en
spaarbanken. Indien de conjunctuuropgang
toch later komt dan nu algemeen wordt ver
wacht, zal dit ten gevolge hebben dat ener
zijds het overheidstekort in grotere mate
op de kapitaalmarkt zal kunnen worden ge
dekt en anderzijds de besparingen wellicht
meer zullen toenemen. Hier staat tegenover
dat een uitblijven van de conjuncturele op
gang wellicht extra stimuleringsprogram
ma's in het leven zal roepen en in ieder ge
val minder inkomsten voor de Staat zal
geven, waardoor grotere overheidstekorten
kunnen ontstaan.
Een tweede kanttekening dient te worden
geplaatst bij de toename van het aanbod
van de fondsen en spaarbanken. Indien de
toename van de besparingen in plaats van
de veronderstelde 12% bijvoorbeeld 10%
of 14% zou bedragen dan heeft dit op het
kapitaalmarktaanbod van de spaarbanken
weinig invloed. Anders ligt dit bij het aanbod
van de fondsen. Hoewel er op het moment
minder expansie zit in de verzekerings
sector wordt het geringere aanbod van
middelen op de kapitaalmarkt, dat hiervan
het gevolg is, vooralsnog volledig gecom
penseerd door het extra aanbod van pen
sioenfondsen. De schatting voor 1976 is his
torisch gezien hoog. Zou men voor de toe
name van het aanbod in 1976 een geringer
percentage dan 12 veronderstellen dan
neemt het gevonden aanbodoverschot op
de kapitaalmarkt snel af. Naar onze mening
is voor een dergelijke veronderstelling nog
geen aanleiding.
De inflatie zal in 1976 hoog blijven. Het
Centraal Planbureau gaat uit van een stij
ging van de prijsindex voor de gezinscon
sumptie van 7,5 a 8%. Hoewel enige scep
sis ten aanzien van verwachte inflatiecijfers
in de voorgaande jaren heeft bewezen op
zijn plaats te zijn, lijkt er een kans te be
staan dat in 1976 de inflatie mede gezien
de genomen regeringsmaatregelen be
neden 10 zal blijven. Indien men de ruim
te voor inflatie benadert aan de hand van
monetaristische theorieën, waarop wij hier
niet verder willen ingaan, dan blijkt er (af
hankelijk van de gekozen gelddefinitie) een
ruimte voor inflatie van circa 15% te zijn.
Gezien de time-lag welke er gewoonlijk be
staat voordat een dergelijke ontwikkeling in
de inflatie tot uitdrukking kan komen be
hoeft de invloed hiervan in 1976 niet groot
te zijn.
Bij het voorspellen van rente wordt meestal
gekeken naar een reële component en een
inflatiecomponent.
De eerste is afhankelijk van vraag en aan
bod en de tweede kan men benaderen als
een gewogen gemiddelde van de inflatie
percentages in het verleden. Uitgaande van
deze cijfers in 1973, 1974 en 1975 kan men
een percentage berekenen dat fractioneel
boven de 10 ligt. Onder normale omstan
digheden mag men verwachten dat de be
leggers een dergelijke percentage zoveel
mogelijk willen vergoed krijgen. Het is ech
ter de vraag of dit in 1976 reeds zal gebeu
ren. Men mag nog vraagtekens zetten bij
het moment dat het herstel zal gaan intreden
en de mate en duur ervan. Waarschijnlijk
zal dan ook pas aan het eind van 1976 de
inflatie volledig kunnen worden doorbere
kend. Veel zal daarbij weer afhangen van de
ontwikkelingen van de inflatie gedurende
1976.
van de korte gelden reeds wat zal ver
hogen. Hoewel de overheid naar schatting
circa 7,5 miljard monetair zal gaan finan
cieren, zal dit geld ook weer in de geldmarkt
terechtkomen. Per saldo behoeft hiervan,
onder normale omstandigheden, dan ook
geen grote rente-opdrijvende werking uit te
gaan. Hoewel niveaus van de geldmarkt
rente nauwelijks te voorspellen zijn, lijken
extreem hoge tarieven niet te verwachten.
In het voorgaande zijn ten aanzien van de
kapitaalmarktrente een drietal factoren ter
sprake gekomen:
1. binnenlandse vraag en aanbod. Hieruit
bleek dat er een aanbodoverschot is. Dit
kan enerzijds ten gevolge hebben dat de
overheid meer van haar tekort lang zal dek
ken of anderzijds dat hier een rentedruk-
kend effect van zal uitgaan.
2. de ontwikkelingen in het buitenland. Bij
een juiste timing bij de dekking van de be
grotingstekorten lijkt hiervan geen grote
rente-opdrijving te verwachten.
3. de rente en inflatietheorie. Op grond van
de verwachte inflatiecijfers komt men op
een jaarcijfer van ongeveer 10
Op grond van deze drie factoren lijken er
vooralsnog geen turbulente ontwikkelingen
van de kapitaalmarktrente te verwachten.
Een jaargemiddelde van rond de 10% lijkt
pas aannemelijk indien de conjunctuur ge
durende geheel 1976 duidelijk een opleving
vertoont. Aangezien dit laatste nogal twijfel
achtig is, lijkt het het meest waarschijnlijk
dat de kapitaalmarktrente in 1976 gemid
deld op circa 9-9,5 zal komen.
Het lijkt waarschijnlijk dat De Nederland-
sche Bank in 1976, indien de conjuncturele
ontwikkelingen het toelaten, tot een strin
gentere monetaire politiek zal overgaan. Zij
heeft daarbij een groot aantal hindernissen
te nemen, zo zal daarvan geen verstorende
werking mogen uitgaan op de conjuncturele
opgang en op de kosten van de monetaire
financiering van het Rijk. Daarnaast zal de
renteverhogende werking welke van een
dergelijke politiek het gevolg is geen kapi-
taaltoestroming uit het buitenland mogen
opwekken. Derhalve lijkt er voor het voeren
van een monetair restrictieve politiek in
1976 slechts een kleine ruimte te bestaan.
Met name in het eerste halfjaar van 1976
lijkt zij nog niet tot de mogelijkheden te be
horen. Wel bestaat de kans dat De Neder-
landsche Bank de komende maanden het
liquiditeitsreservepercentage ten opzichte
Of de heer Kruimel het gelijk aan
zijn kant zal blijken te krijgen? Wij
zijn benieuwd, want de heer Kruimel
weet heel goed, dat hij „giswerk''
heeft moeten verrichten, dat er nog
andere factoren zijn en dat onder
deskundigen verschil van mening
bestaat over het gewicht, dat aan de
factoren wordt gehecht. De heer
Kruimel heeft echter zijn kleur dur
ven bekennen en hij en wij hebben
het prettige gevoel van spanning om
te zien of/en in hoeverre zijn voor
spelling zal uitkomen.
In die geest plaatsen wij dit artikel
en hopen we aan het eind van dit
jaar een „nabeschouwinkje" op te
nemen, waaruit moge blijken of de
heer Kruimel de spijker op zijn kop
heeft geslagen. De schrijver zal niet
bang hoeven te zijn als hij misge
slagen blijkt te hebben, want al is
de rente misschien wat stabiler dan
het weer, men weet ook daar nooit
precies wat de hoge en lage druk-
gebieden zullen uitwerken.