24
overige uitzettingen
De uitzettingen op lange termijn, meren
deels leningen aan of onder garantie van
Nederlandse overheidslichamen of semi-
overheidslichamen, vertoonden met f 496
(492) miljoen een normale toeneming.
toevertrouwde middelen
produkten, althans ten opzichte van 1974,
een herstel te zien gegeven. De oogst-
problemen van eind 1974 hebben zich niet
herhaald, hoewel deze zeker in het begin
van het verslagjaar nog invloed hebben
gehad op de financieringsbehoeften.
De groei van de uitstaande kredieten in
rekening-courant bij de aangesloten ban
ken was per saldo iets lager dan in 1974.
Uiteindelijk leidde de geschetste ontwik
keling tot een toeneming van de totale
financieringsactiviteit, gericht op de private
sector, met 3.152 (2.745) miljoen of 14
(13) tot een totaalbedrag van 26,5
(23,3) miljard.
Tegen de achtergrond van de ruime liquidi
teitspositie en de rentestanden, alsmede
in verband met de rol van schatkistpapier
in het systeem van indirecte kredietbeheer-
sing, is de portefeuille schatkistpapier in
1975 uitgebreid met 453 (203) miljoen.
Vooral onder invloed van de voortgaande
toeneming van activiteiten in de sfeer van
het buitenlands bedrijf groeiden de uit
zettingen op korte termijn met 2.079
(1.405) miljoen. De effectenportefeuille
onderging een uitbreiding met 294 (-10)
miljoen. Ook daarbij speelt de ruime liqui
diteitspositie een rol.
De aan de Rabobankorganisatie toever
trouwde middelen toonden in het verslag
jaar een normale groei. Deze ontwikkeling
was verhoudingsgewijs krachtiger dan in
beide voorafgaande jaren, toen kon worden
gesproken van een gematigd groeitempo.
Binnen de toevertrouwde middelen is de
sterke toeneming van de op spaarrekenin
gen geadministreerde tegoeden opvallend.
Bij een nadere analyse van de spaaront-
wikkeling bij de Rabobanken moeten ech
ter, evenals in 1974, ook de deposito's in
de beschouwing worden betrokken.
Onder invloed van de renteverhoudingen
hebben op ruime schaal overboekingen
plaatsgehad tussen spaarrekeningen en
depositorekeningen.
Ten opzichte van 1974 voltrok zich een ge
heel tegengestelde ontwikkeling. Als gevolg
van de begin 1975 ingetreden kentering in
de verhouding tussen de geldmarktrente
enerzijds en de kapitaalmarktrente ander
zijds kwam in het tweede kwartaal een om
vangrijke terugvloeiing van depositotegoe
den naar spaarrekeningen tot stand.
Daardoor tekende zich ten opzichte van
1974 een krachtig herstel af van de inleg-
overschotten op spaarrekeningen. Na cor
rectie van zulke overboekingen kan echter,
gezien de inflatie, in vergelijking met de
jaren vóór 1974 toch niet of nauwelijks
worden gesproken van een meer dan nor
male spaarneiging.
Enkele factoren hebben elkaar daarbij in
evenwicht gehouden. De voortgaande af
nemende groei van het eigen-woningbezit,
waardoor minder opvragingen voor aan
schaf en inrichting plaatsvinden, heeft ge
leid tot een groei van de spaargelden.
Voorts heeft de ongunstige conjuncturele
situatie naar onze mening de spaarnei
ging bevorderd, met name waar deze ge
richt is op een appeltje voor de dorst. Dat
geldt onzes inziens vooral voor de lagere
KERNGEGEVENS
(bedragen in miljoenen guldens)
Balanstotaal
Uitzettingen
Schatkistpapier
Uitzettingen op korte termijn
Effecten
Kredietverlening
Beleggingen op lange termijn
Toevertrouwde middelen
Middelen op termijn
Spaargelden
Rekeningen-courant: privérekeningen
overige rekeningen
Reserves
Baten
inkomenscategorieën, waar 1975 nog een
stijging van het reëel beschikbaar inkomen
meebracht.
Tegenover deze factoren stonden in het ver
slagjaar ook negatieve invloeden.
Wij noemen in dit verband de record-
inflatiegraad, de ten opzichte van 1974
gedaalde rente en de nog altijd niet roos
kleurige inkomenspositie in veel sectoren
van het agrarisch en niet-agrarisch midden-
en kleinbedrijf.
De groei van het volume van de particuliere
consumptieve bestedingen (2 2,5 hield
nagenoeg gelijke tred met de stijging van
het reëel beschikbaar inkomen (2,5 °/o).
Daarom achten wij het achterblijven van de
bestedingen in de private sector dan ook
niet zozeer te wijten aan te grote gezins
besparingen, als wel aan de achterblijven
de bedrijfsinvesteringen en de geringe acti
viteit in de diverse bouwsectoren.
De beschreven ontwikkeling leidde uit
eindelijk tot een aanwas van de op spaar
rekeningen geadministreerde tegoeden
met niet minder dan 3.874 (573) miljoen,
inclusief de per het einde van het jaar
bijgeschreven rente. Hierdoor kwam het
totale bedrag aan toevertrouwde spaar
1975*)
1974
46.200
37.355
2.190
1.737
4.550
2.471
1.800
1.506
26.470
23.318
4.770
4.274
3.600
4.079
25.750
21.876
3.150
2.550
3.020
2.430
1.940
1.674
1.575
1.295
1.115
903
125
101
170
143
165
148
1975*)
1974
1.050
1.079
3.145
3.155
20.680
19.795
850.000
820.000
6.925.000
6.720.000
2.050.000
1.925.000
400.000
404.000
730.000
700.000
gelden eind 1975 op 25,8 (21,9) miljard.
Met inachtneming van factoren zoals bank
deposito's is het spaarmarktaandeel van
de Rabobankorganisatie ten minste op het
niveau van de laatste jaren gehandhaafd.
Het aantal bij de Rabobankorganisatie
aangehouden spaarrekeningen was eind
1975 de 7 miljoen dicht genaderd.
Hiervóór is reeds ingegaan op de samen
hang tussen spaarrekeningen en bankde
positorekeningen. Deze laatste vormen het
hoofdbestanddeel van de in de kerngege
vens opgenomen post middelen op termijn.
De daling van deze tegoeden in 1975 moet
geheel worden toegeschreven aan een ge
deeltelijke terugvloeiing naar spaarreke
ningen en naar rekeningen-courant van be
drijven en instellingen.
Lasten
Toevoeging aan de voorziening voor bedrijfsrisico's
Belasting
Winst
Aantallen
Aangesloten banken
Vestigingen
Personeelsleden
Leden
Spaarrekeningen
Privérekeningen
Overige rekeningen-courant
Leningen
De gegevens over 1975 dragen een voorlopig karakter.