12 vertrek jonge agrariërs grondbank politiek geladen gebruikswaarde 1976: een matig jaar? van de prioriteiten moeten leiden, d.w.z. tot bezuinigingen op andere onderdelen van het landbouwbeleid. Het is uiteraard toeval dat deze geldproblemen samen vallen met het vertrek van een invloedrijk directeur-gene raal, n.l. ir. S. Herweyer. Aanvankelijk als hoofd van de Cultuur-technische Dienst en later als opvolger van ir. Wel len in het bijzonder als voorzitter van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds zijn er vele miljoenen door de handen van ir. Herweyer gegaan en aan de land- en tuinbouw ten goede gekomen. Zijn opvolger dr. ir. W. M. Otto zal het ongetwijfeld anders doen, alleen reeds omdat althans voor de eerstkomende jaren de financiële speelruimte veel ge ringer zal zijn. Ir. Herweyer zal als directeur-generaal op het Ministerie voor Ruimtelijke Ordening de touwtjes van de planning in handen nemen en een ieder in de landbouw hoopt nu maar dat hij met de landbouw bijzondere con sideratie heeft. De Minister van Landbouw heeft gereageerd op de wensen voor de jonge agrariërs zoals deze door het Landbouw schap waren gelicht uit het rapport van de speciale com missies voor de bestudering van de problemen van deze groep. Wanneer men in aanmerking neemt dat minister Van der Stee bij herhaling van zijn belangstelling blijk gaf voor het werk van deze commissie waarvan hij het rapport met enig ongeduld tegemoet leek te zien, moet zijn reactie nogal lauw worden genoemd. Voor de wensen op fiscaal terrein verwees de bewindsman naar de Staatssecretaris van Financiën. De heer Van Rooyen zei dat het voorstel van het belastingvrij reserveren van een deel van de verdiensten van een jonge agrariër weinig zoden aan de dijk zet omdat deze verdiensten (en dus de belasting) meestal laag is. Erg overtuigend is dit argument niet: voor jonge boeren kan ook een geringe besparing een basis zijn voor een succesrijke krediet aanvrage. Minister Van der Stee heeft de liquiditeit één van de be langrijkste problemen voor de jongeren genoemd. Hij heeft daarvoor een gesprek met de Rabobank voorbereid om tot een voorlichting van rente- en aflossingsverplichtingen in de eerste jaren te komen. Voor de minister zal zo'n ge sprek niet vrijblijvend kunnen zijn omdat uit een dergelijke voorlichting (welke ten dele overigens reeds bestaat) ook consequenties voor het Borgstellingsfonds kunnen vloeien. De voorstellen voor een aanpassing naar de normen van de Grondbank heeft de minister voorgelegd aan het bestuur van de Stichting Beheer Landbouwgronden, waar van overheid en bedrijfsleven deel uit maken. Daarbij gaat het er om dat de oppervlaktenormen voor de jongeren lager gesteld zouden moeten worden zodat de beginnende boer aanvankelijk uit een kleinere bedrijfsoppervlakte toch van de Grondbank kan profiteren. De contractsduur zou verder aangepast moeten worden aan de leeftijd van de aanvrager zodat deze tijdens het werkend deel van zijn leven van een contract verzekerd kan zijn. Bij deze specifieke vraagstukken kunnen echter ook andere onderwerpen met betrekking tot de Grondbank aan de orde komen. Daarmede raakt weer het beleid het agra risch grondbeleid in het algemeen. Voor de pacht heeft de minister een aparte nota toe gezegd. Er is een samenhang met de hoogte van canon die de Grondbank voor een bepaalde periode vastlegd. Zou men deze beide naar elkaar toebrengen dan kan de Grondbank aantrekkelijker worden. Bij het grondbeleid hoort ook het tweetal wetsontwerpen dat de regering heeft ingediend over het voorkeursrecht in de onteigening tegen gebruikswaarde. Deze ontwerpen hebben een algemene politieke lading omdat het een onderwerp is dat door de drie progressieve partijen in het regeringsprogram is gebracht terwijl hun regeringspartners daar niet veel behoefte aan hebben. Het geven van een voorkeursrecht aan gemeenten is van het begin van de discussie over de grondpolitiek het minst controversieel geweest. De gemeente kan volgens het wetsontwerp gebieden aanwijzen die liggen in een bestem mingsplan of in een z.g. structuurplan waar van het voor keursrecht gebruik gemaakt kan worden. Wanneer een eigenaar grond wil verkopen dan moet hij deze eerst aan de gemeente aanbieden; deze kan de grond kopen tegen een onderling overeen te komen prijs of tegen een prijs die door de rechtbank aan de hand van een advies van onafhankelijke deskundigen wordt vastgesteld. Wanneer de gemeente niet van het voorkeursrecht gebruik maakt, dan is de eigenaar gedurende daaraanvolgende twee jaren vrij zijn land te verkopen aan wie mij wil en tegen elke prijs. In het ontwerp wordt het voorkeursrecht alleen toegedacht aan gemeenten. In het regeringsprogramma wordt niet van andere mogelijkheden gesproken; er zijn echter voorstan ders van het geven van een voorkeursrecht aan de Grond bank met de bedoeling om grond aan te kopen voor ver groting van bestaande bedrijven. Gezien de geschiedenis is het echter de vraag of een dergelijk voorstel bij de be handeling van dit ontwerp enige kans wacht. Er bestaat tussen de wetsontwerpen een verband. De prijs die eventueel door de deskundigen van de rechtbank vast gesteld moet worden bij het voorkeursrecht moet bepaald worden op grondslag van de bepalingen van de onteige ningswet. Er is echter geen sprake van een verkapte ont eigening omdat de verkoper niet verplicht is voor deze prijs aan de gemeente te verkopen; weigert de verkoper de prijs te aanvaarden dan kan hij zijn grond niet aan een ander verkopen. De onteigeningswet zal volgens het ingediende ontwerp uit gaan van de waarde van de grond voor het gebruik dat er op het moment van de onteigening van wordt gemaakt. Deze z.g. gebruikswaarde kan alleen afgeleid worden van de marktprijs van de grond die op eenzelfde wijze wordt gebruikt als het te onteigenen perceel. Het wetsontwerp bepaalt dat de waarde in ieder geval niet lager mag zijn dan ten tijde van het vaststellen van de nieuwe wet het geval was. De gebruikswaarde wordt verder gecorrigeerd met het oog op een gebruik dat van het betrokken stuk grond dan wel niet wordt gemaakt maar dat er wel van gemaakt kan wor den. Het gaat daarbij om gebruik in agrarische sfeer die tot een hogere waarde zou kunnen leiden. Beperkingen die landbouw van overheidswege worden opgelegd, mogen niet tot een lagere waardering van de grond leiden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 14