10 democratisering: structuur en mentaliteit vergelijking die mank gaat ;0E PEUTEl Q\h Vn" 't n: De spandoek: middel tot identificatie met gemeenschappelijk doel (Foto ANP) management dernemer heeft en dat technisch uitvoer baar is, behoeft omgezet te worden in een produkt. Daarom is maatschappelijke toet sing een uiterst zinvolle aangelegenheid, maar een dergelijke toetsing behoeft niet als regel via de bureaucratie te lopen. Het is ook denkbaar, dat producenten en con sumenten oud en wijs genoeg worden, om rechtstreeks met elkaar te overleggen. Het management zou weer tot voorhoede kun nen worden, wanneer het dergelijk overleg als een vanzelfsprekende procedure vóór af zou hanteren. Men kan zover gaan, dat men hiervoor gaat denken aan totaal nieu we overlegorganen met een „forum-func tie". Als tweede grote moderne ontwikkeling wezen wij op de democratiseringsbewe ging. Deze beweging is als een geweldige golf aan het eind van de zestiger jaren over ons heengekomen. Bij nadere beschouwing blijkt democrati sering zich in twee gedaanten voor te doen. De eerste gedaante is die van de maatschappijhervormers. Zij zoeken het in een fundamentele verandering van de maatschappijstructuur en mutatis mutandis van de ondernemingsstructuur. Een voor beeld van deze aanpak treffen we aan in onze universiteiten. In 1972 werd daar in één grote sprong een gedemocratiseerde bestuursstructuur ingevoerd. Pas daarna ontdekte men, dat zo'n nieuwe structuur een lege huls blijft wanneer mensen er niet in slagen om democratische vermo gens te ontwikkelen. Daarmee zijn wij aan geland bij de tweede gedaante van de de mocratisering. Deze treffen wij aan bij de genen die steeds weer benadrukken, dat eerst de mentaliteit, het gedrag van de mensen moet veranderen, b.v. in de rich ting van grotere solidariteit. Beide stromingen stemmen overeen in hun grondverlangen dat de mens zelf invloed moet kunnen uitoefenen op de besluiten die hen raken. Beide gedaanten hebben betekenis. Daarom is het zinloos om één van beide tot exclusieve veranderings strategie te verheffen. Er zijn ongetwijfeld veel maatschappelijke- en organisatiestruc turen die de mens in een relatief onmon dige rol dringen, waarin de invloed eenzij dig uitgeoefend wordt, waarin het niet mo gelijk is om je te identificeren met een gemeenschappelijk doel, eenvoudig omdat het niet zichtbaar is, of omdat je niet ge acht wordt er iets mee te maken te heb ben. Aan de andere kant is het ook waar, dat het delen van invloed ook het delen van verantwoordelijkheid is. Dat betekent onder meer: het mee willen dragen van de consequenties van besluiten. Het is duide lijk, dat dit vraagt om een mentaliteit of liever om vermogens die niet iedereen kan of wil ontwikkelen. Structuren kunnen knellen, ja zelfs onmen selijk zijn en de motivatie doden, maar aan de andere kant blijkt dat het samen invloed uitoefenen ook geleerd moet wor den. Wanneer wij nu kijken naar de onderne ming als organisatievorm, dan blijkt, dat er vraagtekens gezet kunnen en moeten wor den bij de mogelijkheid om invloed te kun nen uitoefenen. Dat hangt maar zeer ten dele samen met de historische tegenstel ling tussen werkgever en werknemer, kapi taal en arbeid. Wij willen de belangente genstellingen die hiermee samenhangen allerminst bagatelliseren. Een deel van de problematiek is te herleiden tot historisch gegroeide eigendomsverhoudingen en tot een manier van inkomensvorming, waarbij enerzijds arbeid tot koopwaar is geworden en anderzijds prestatie recht geeft op inko men. Een ander deel van de problematiek heeft hiermee echter niets van doen. Wij heb ben hierbij het oog op het verschijnsel van de massa-organisatie of de grootschalige organisatie, dat in de twintigste eeuw is opgekomen. Dit type organisatie leidt in de regel via formalisering van werkwijzen en via bureaucratisering tot anonimiteit en vervreemding. Aanvankelijk dachten we dat deze kwalen typisch hoorden bij de situatie waarin de arbeidersklasse ver keerde. Nu weten wij dat vervreemding in grote organisaties tot hoog in de hiërar chie voorkomt. ,,lk zie het niet meer zit- i ten", zeggen we dan. Belangwekkend is nu, dat dit verschijnsel helemaal niet ex clusief gebonden is aan het bedrijfsleven. Het komt ook voor in scholen, ziekenhui zen, universiteiten en op departementen. Het komt zelfs voor in steden met groot schalige woonblokken, op massacampings enz. Dit zou op zichzelf reeds een aanwij zing moeten zijn, dat we ernaar moeten kij ken wat er eigenlijk ontbreekt aan de ma nier waarop wij onze organisatie vorm ge ven. Door uitsluitend te blijven hameren op de historische tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, verzuimen wij de kansen te grij pen, die er liggen in de directe hervor ming van de belangrijkste organen van onze samenleving: de organisaties. Veel kan bereikt worden in de richting van de mocratisering door kleinschalige organisa ties, door nieuwe leiderschapsstijlen te in troduceren, door werkstructurering, door werkoverleg, door decentralisatie, maar ook door de management-technieken, die wij reeds kennen, op een nieuwe manier te gaan hanteren. Dit vereist een langzaam, geleidelijk proces van organisatie-ontwik keling, waar de gehele organisatie bij be trokken moet raken. Eén voorwaarde moet hiervoor in ieder geval vervuld zijn: het management - van hoog tot laag - moet het willen. Dat er alle reden is, om te wil len, moet voor degenen, die de signalen uit de samenleving weten op te vangen, duidelijk zijn. Tenslotte nog dit: De voorstanders van de mocratisering grijpen vaak naar het voor beeld van de politieke democratie, zoals wij dat thans kennen. Men moet dan ech ter wel bedenken, dat het besluitvormings model in de politieke democratie princi pieel dualistisch van karakter is, d.w.z. ge baseerd is op de scheiding der machten. Dit is voor bepaalde gevallen en voor een bepaald soort problemen uitstekend, ech ter niet voor alle soorten problemen. Er blijft daarom op tal van punten een groot verschil tussen politieke democratie en bedrijfsdemocratie. GEEN CELLUIE p, w\j WILLEN GEI" VOOR

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 12