ondernemingsraad en
coöperatieve klok
7
Zo op het eerste gezicht kan het
vreemd lijken, dat de coöperatie
geen eigen visie heeft ontwikkeld
op wat tegenwoordig het probleem van de
democratisering van de onderneming
wordt genoemd.
Coöperatie en democratie hebben immers
altijd op goede voet gestaan. De demo
cratische werkwijze zit de coöperatie, ook
onze organisatie, als het ware ingebakken:
overleggen, vergaderen, besluiten nemen,
verkiezingen, verantwoordelijkheid dragen
en verantwoording afleggen. We kunnen
wel sleutelen aan onze structuur, denk
aan het Structuurrapport, maar ieder van
ons gaat er van uit, dat die structuur echt
democratisch moet zijn en blijven. We
zouden niet anders willen.
De recente discussies en beschouwingen
over democratisering van ondernemingen
schijnen ons tot nu toe echter weinig te
raken. Toch lijkt dat een turbulente aan
gelegenheid te worden. De regering wil op
korte termijn met een nieuwe wet op de
ondernemingsraden komen. Maar hoe
moeten dan de taak en bevoegdheden van
die ondernemingsraad worden? De SER is
er met haar advies van 17 oktober niet
uitgekomen, de meningen lopen sterk uit
een en staan vaak scherp tegenover el
kaar, juist omdat zij op verschillende
maatschappijbeschouwingen zijn gegrond.
Tot dusver heeft onze organisatie
in zekere zin nog weinig met onder
nemingsraden van doen gehad. Het
overgrote deel van onze banken telt min
der dan 100 werknemers, zodat alleen een
gering aantal van de grotere banken - de
Centrale Bank zelf natuurlijk ook - met
een ondernemingsraad moest werken.
Daarmee zijn, voor zover ons bekend, nooit
moeilijkheden gerezen, integendeel, de on
dernemingsraad werd als waardevol erva
ren.
Ook om een andere reden is de onderne
mingsraad onder ons nooit een echt dis
cussiepunt geweest. Want de interne ver
houdingen binnen onze coöperatieve ban
ken hebben toch altijd wat anders gelegen
dan bij vele andere ondernemingen. Wij
hebben nooit de belangentegenstellingen
gekend, die ons - vaak polariserend - wor
den afgeschilderd tussen aandeelhouders,
directie, commissarissen en werknemers.
Want de coöperatie kent binnen haar
structuur geen afzonderlijke belangen- of
machtsblokken.
Bij onze banken kiezen de leden het be
stuur en de raad van toezicht, welke orga
nen de gezamenlijke belangen moeten be
hartigen. Aanvankelijk was het aantal werk
nemers in vaste dienst zeer gering, maar
ook toen dit aantal sterk moest worden
uitgebreid, gebeurde dat alleen maar om
de gemeenschappelijke belangen door een
goede bedrijfsuitoefening tot hun recht te
laten komen. Daardoor is onder ons - ge
lukkig - nooit een scherp verschil ont
staan tussen ondernemersbelang en werk-
nemersbelang. De werknemers hoefden
juist omdat het om een coöperatie ging
niet het idee te hebben „voor een ander te
werken". En men mag toch stellen - al
wordt er heus wel eens over gebakkeleid -
dat de beloning van de werknemer en de
sociale voorzieningen onder ons altijd de
volle aandacht hebben gehad. Ook bij de
opzet van de overlegstructuur van onze
organisatie is nooit strak onderscheid ge
maakt tussen werkgevers en werknemers,
want in de Centrale Kringvergadering en de
kring(besturen) zijn de directeuren van
onze banken - werknemers in loondienst!
- statutair vertegenwoordigd.
Deze overwegingen, die met andere aan
gevuld kunnen worden, maken het begrij
pelijk waarom de huidige ondernemings-
raadproblematiek voor ons minder bran
dend is dan voor vele anderen.
En toch, met ruim 20.000 werkne
mers in onze hele organisatie, moe
ten we er rekening mee houden, dat
een eventuele wetswijziging - hoe dan ook
- ook ons zal raken. Dit stuk wil een
aanzet tot een bezinning geven. Meer ook
niet, want het is wel duidelijk dat hier
moeilijke en zeer verstrekkende vragen
aan de orde komen. Als de rest van het
bedrijfsleven, werkgevers en werknemers,
er nog lang niet uit zijn, zou het onrede
lijk zijn van ons maar even een pasklare
oplossing te verwachten.
Als coöperatie zijn wij vanouds vertrouwd
met democratie, inspraak en met het die
nen van economische en sociale belan
gen. Daarop is de hele samenwerking van
leden-coöperatoren gebaseerd. Dat werkt
ook door in de wederzijdse verhouding
tussen de coöperatie en haar medewer
kers. Die werknemers kunnen zich bij hun
werk betrokken voelen, omdat het om ge
meenschappelijke belangen gaat. Zo ge
redeneerd, zou er ook niets tegen zijn om
die betrokkenheid nog nauwer te maken,
en om zonodig in dat gemeenschappelijk
belang ook uitdrukkelijker dan tot nu toe
het belang van de werknemers te verstaan.
Dat zou niet afwijken van hetgeen altijd
onder ons gevoeld is en het fors toegeno
men aantal werknemers, die natuurlijk niet
allemaal de band met het bedrijf even sterk
voelen, kan een goede reden zijn om de
betrokkenheid meer formeel te omschrij
ven.
Hoe en in welke mate dat in concreto moet,
via uitbreiding van taak en bevoegdheden
van de ondernemingsraad of anderszins,
laten we daar; dat zou nog niet eenvoudig
zijn, maar de „coöperatieve maatschappij
beschouwing" laat zeker ruimte open.
Geen ruimte zien wij echter voor
een omzetting van de ondernemings
raad in een „personeelsraad" in
engere zin. In bepaalde kringen, ook een
deel van de SER, staat men dit voor. De
gedachte is dan dat er een diepe kloof ligt
tussen onderneming en werknemers. De
laatsten moeten hun belangen voortdurend
op de ondernemers bevechten en het is
daarom onjuist om hetzij door overleg,
hetzij door advisering, hetzij door mede
beslissing als ondernemingsraad ook maar
enige verantwoordelijkheid voor het be
drijfsbeleid te aanvaarden.
De personeelsraad moet mooi gezegd
schone handen" houden en daarom uit
sluitend de personeelsbelangen bevorde
ren en alleen daarop moeten haar be
voegdheden gericht zijn.
Die visie is beslist niet de onze. Zij mis
kent dat het bij de coöperatie om gemeen
schappelijke belangen gaat, waarbij ook
de werknemers nauw betrokken zijn. Zou
in de nieuwe wet de personeelsraadge-
dachte neergelegd worden, dan zou voor
ons de klok 75 jaar worden teruggedraaid.
Het zou voor ons en voor onze werknemers
juist een uitholling van onze betrokkenheid
bij ons werk betekenen.
J. R. H.