5
aan toe wordt die boer straks misschien
ook wel gedwongen zijn boekhouding/ad
ministratie via diezelfde bank te laten lo
pen.
Met alle respect voor de schrijver en zijn
intenties, menen wij dat de heer Luteyn
hier zijn bezorgdheid overtrekt. Natuurlijk,
iemand kan voor de toekomst tal van be
ren op de weg zien, maar hij moet tóch,
vooral als die beren er niet zijn, heel
voorzichtig zijn eer hij een ander verdenkt
van toekomstig berengevaar. In ons geval
heeft de heer Luteyn daar geen enkele
aanwijzing voor en wij zijn teleurgesteld,
dat hij zonder grond spreekt over een „le
vensgrote kans" en over wat „straks mis
schien" ooit nog eens met de boekhou
ding/administratie van de boer zou kun
nen gaan gebeuren.
Wie het artikel over assurantiebemiddeling
in ons vorige nummer heeft gelezen, zal
begrijpen dat de recente samenwerking
met een aantal primaire maatschappijen,
geen enkele bedreiging voor de vrijheid
van de boer vormt. Als onderlingen wil
len deze maatschappijen, net als wij,
dienstbaar zijn aan het belang van de ver
zekerden. Uitdrukkelijk is in dit artikel ook
gesteld, dat voor de primaire maatschap
pijen geen exclusiviteit wordt ingeruimd.
Een Rabobank wil zijn cliënt als vertrou
wensman - dat moet van twee kanten ko
men - adviseren, zonder gebonden te zijn
aan enige verzekeringsmaatschappij. Dit
uitgangspunt verdraagt zich niet met de
evenzeer door ons als door de heer Luteyn
afgewezen praktijken, die op een soort
„gedwongen winkelnering" lijken.
Wel mag en moet iedere bank in bepaalde
financieringsgevallen eisen, dat het gefi
nancierde of als zekerheid dienend ob
ject deugdelijk verzekerd is. De cliënt kan
daar zelf voor zorgen, of hij kan dit door
de bank laten doen, in ieder geval is dit
een zaak, die de bank regardeert. Het is
ook een zaak, die rechtstreeks het belang
- dekking tegen risico's - van de cliënt zelf
raakt. Wij zien het eenvoudig als onze
plicht de boeren, tuinders of andere cliën
ten met raad of daad op dit terrein te kun
nen helpen. Onze banken zoeken hier de
vertrouwensrelatie, niet de provisiejacht,
en willen op deze wijze ook op assuran-
tiebemiddelingsgebied geheel de lijn door
trekken die hun sedert het ontstaan als
coöperatieve instellingen heeft geken
merkt. Iets anders mag men van ons ook
niet verwachten.
Het beginnen aan een hoofddirectiekolom
in ons maandblad aan het eind van het
jaar brengt vanzelfsprekend de gedachte
dat wij op 31 december a.s. een moeilijk
jaar achter de rug zullen hebben. De pro
blemen die in het economische en finan
ciële vlak hebben gespeeld hoef ik niet te
herhalen; zij zijn regelmatig in dit blad be
handeld. Toch zou ik willen vaststellen dat
de resultaten van ons gezamenlijk werk
bevredigend moeten worden genoemd. On
danks alle moeilijkheden die wij op ons
pad zijn tegengekomen hebben wij ons
verder ontwikkeld en zijn wij er naar mijn
gevoelen in geslaagd om diegenen, die
hun belangen aan ons hebben toever
trouwd, zo goed mogelijk van dienst te
zijn. Dat wij ons daar in de toekomst door
structuurwijzigingen nog beter op willen
voorbereiden wil ik alleen aanduiden. Over
het structuurrapport hebben anderen en
ik al veel gezegd en ik heb mij voorge
nomen er bij deze gelegenheid over te
zwijgen.
Wanneer de dagen sterk korten, kijken wij
niet alleen naar wat achter ons ligt maar
willen wij ook proberen om vooruit te kij
ken. Als wij dat op korte termijn doen dan
weten wij dat het komende jaar ons weer
voldoende vraagstukken in ons werk zal
opleveren. Over het conjunctuurverloop
zijn al door heel wat hooggeplaatsten en
heel wat deskundigen voorspellingen ge
daan. Ik zou willen volstaan met de hoop
uit te spreken dat de conjunctuur in het
komende jaar een opgaande lijn zal verto
nen en dat in ons land en in de andere
landen van de westerse wereld maatrege
len zullen worden getroffen om de struc
turele oorzaken van de druk op het econo
misch leven en van de verschrikkelijke
werkloosheid weg te nemen. Voor het fi
nancieel begeleiden van een conjunctuur
opgang hebben wij ons gewapend en moe
ten wij in het belang van onze leden en
klanten ons verder wapenen. Ik denk hier
bij allereerst aan de liquiditeit die wij om
die reden ruim houden. Wij zijn ons allen
bewust dat een ruime liquiditeit strijdig is
met een zo hoog mogelijke rentabiliteit.
Toch dienen wij in het belang van hen die
wij te financieren hebben de liquiditeit zo
te verzorgen dat een vergroting van de
uitzettingen mogelijk is. Maar het is niet
alleen de liquiditeit die in dit verband
onze aandacht vraagt. Wij dienen met na
me ook zorg te besteden aan behoud en
versterking van de solvabiliteit in de naas
te en in de verdere toekomst. Deze verster
king kan praktisch alleen voortkomen uit
een grotere rentabiliteit. Deze twee eisen
betekenen dat wij in ons bedrijfsbeleid
een evenwicht moeten zoeken dat beide
doeleinden dient.
Ik leg toch ook wel veel nadruk op de ver
sterking van de solvabiliteit. In een op
gaande tijd door conjuncturele en structu
rele oorzaken en in een daarmede verband
houdende werkloosheidsbestrijding kunnen
alleen bankorganisaties die werkelijk ge
zond zijn hierin meelopen en de diensten
bewijzen die van ze gevraagd worden. Er
zal zorg voor moeten worden gedragen dat
in de kredietverlening geen grenzen moe
ten worden gesteld door een gebrek aan
solvabiliteit. Dat wil niet zeggen dat wij
moeten veronderstellen dat de bomen tot
in de hemel kunnen groeien; er zijn overal
normale grenzen. Wij moeten echter wel
acht geven op feiten die deze grenzen kun
nen verengen. Als een zodanig feit zou ik
de aandacht willen vestigen op de vermo-
gensaanwasdeling, ook al is er over de
uitwerking daarvan concreet nog weinig
bekend. Een vermogensaanwasdeling lijkt
voor het coöperatieve bedrijfsleven en wel
zeer in het bijzonder voor de coöperatieve
kredietorganisaties grote moeilijkheden
mee te brengen. Veel zal hierbij afhangen
van de basis die in de toepassing van deze
maatregel zal worden genomen. In ieder
geval, om die rol in de financiering van
het bedrijfsleven en in een begeleiding van
een conjunctuuropgang te kunnen spelen
die ons is toegedacht, zullen wij ook in
onze vermogensstructuur gezond moeten
blijven. De relatieve reserveringscapaci
teit" - het wordt een gebruikelijke term in
onze organisatie - moet vergroot worden
willen wij onze taak in de toekomst kun
nen blijven vervullen.
Wanneer wij hopen op een goede structu
rele en conjuncturele ontwikkeling dan wil
ik toch ook wel opmerken dat die ontwik
keling een internationale zal zijn, al zijn
wij zelfs in een EEG nog niet zover dat het
financiële en economische beleid onder één
noemer is gebracht. Toch zien wij in de
westerse wereld ontwikkelingstendensen
die vrij parallel lopen. Eigenlijk kunnen wij
van een nationale ontwikkeling in de
volkshuishouding nauwelijks meer spreken.
Het is de internationale ontwikkeling die
naast de nationale maatregelen een grote
rol speelt. Dit geldt zeker voor een open
economie als de Nederlandse. In die ont
wikkeling moeten ook wij als organisatie
meekomen niet alleen in het belang van
onze grote klanten, zoals de grote agra
rische coöperaties, maar ook in het be
lang van het steeds meer naar het buiten
land georiënteerde midden- en kleinbedrijf
dat door de aangesloten banken wordt
gefinancierd. Als wij er niet in zouden
slagen om in die internationale ontwikke
ling mee te komen zouden wij de continuï
teit van ons werk niet minder in gevaar
brengen dan wanneer wij bijvoorbeeld on
ze solvabiliteit zouden verwaarlozen.
Dit is een ontwikkeling die betrekkelijk
nieuw is in onze organisatie en die veel
eist van de functionarissen van de Cen
trale Bank en van de aangesloten banken.
Daarom moeten wij veel aandacht geven,
niet alleen aan de opbouw van ons buiten
lands bedrijf maar ook aan noodzakelijke
aanpassingen in de organisatie van het be
drijf in allerlei opzicht.
In het vertrouwen dat ons dat gezamenlijk
zal lukken, wens ik u het allerbeste voor
het jaar 1976, na het beleven van een goe
de jaarwisseling.
A. J. Verhage