wat ons bezighoudt wob 3 GOED „TUSSENRAPPORT" Deze regels moesten helaas geschreven worden vóór de Centrale Kringvergadering van 27 november. Wij weten dus niet wat de behandeling van het structuurrapport heeft uitgewezen. Dat biedt ons echter ook de gelegenheid om nog eens even - af stand nemende van de inhoud van het rapport - te wijzen op enkele dingen, die we in de drukte rond de discussie van het rapport zelf misschien te gemakkelijk uit het oog verliezen. Want het feit, dat er een structuurrapport is, dat een veel-koppige Commissie uit heel den lande het aandurft onze organi satie een „objectieve en zakelijke spiegel" voor te houden, is al opmerkelijk. Even op merkelijk is, dat we in die spiegel hebben willen kijken en wat meer zegt, niet bang zijn geweest elkaar te zeggen of het beeld ons aanstond of niet. De dikke bundels verslagen van de najaarskringvergaderin gen, die de Centrale Kringvergadering ter tafel kreeg, leggen daar getuigenis van af. Zo ook de stukken die de standpunten bepalingen van de Raad van Toezicht en de Raad van Beheer bevatten. Ook daarin is het niet alles een koekoekséénzang van ja en amen. leder komt er voor uit welke trekken van het spiegelbeeld hem aan staan of niet. Is het effect van het structuurrapport nu een chaos geworden, doordat kringen en organen ieder hun eigen mening hebben over bepaalde trekken van het beeld, dat zij in die spiegel zien? Neen, beslist niet. Want we moeten door de verscheidenheid van reacties heen kijken. En dan zien we de democratische meningsvorming onder weg. Dat is altijd een weg van overleg, vaak van discussie, soms van confrontatie, maar in wezen die van de dialoog, waarin ieder zijn mening mag en wil zeggen. De wijze, waarop wij tot nu toe rond dat rap port deze weg gegaan zijn, durven wij een schoolvoorbeeld te noemen voor iedere grote organisatie, die de democratische zeggenschap als kernpunt aanvaardt. Dat is voor ons inhaerent aan ons coöpe ratieve karakter. Met zoveel woorden wordt dat door de Raad van Beheer in zijn standpuntbepaling bevestigd. Geen ste riele democratie maar een die waarden als solidariteit, medezeggenschap en verant woordelijkheid voor het eigen bestaan ten volle wil erkennen. Dit zijn geladen woor den. Wij springen er in onze tijd voorzich tiger mee om dan vroeger, maar zij heb ben hun werking behouden. Want van daar uit benaderen wij de vragen die uit het structuurrapport tot ons komen. Natuurlijk is het belangrijk binnenkort te horen in hoeverre de gedachten en aan bevelingen van het structuurrapport door de Centrale Kringvergadering, zeg maar onze organisatie als geheel, worden on derschreven. Daar gaat het ons nu echter niet om. Want, hoe paradoxaal dat ook moge klinken in het licht van alles wat er rond dat rapport al geschreven, gezegd of gedacht is, we hebben al vóór het rapport ons officiële waarderingscijfer opgedrukt heeft gekregen, een enorm winstpunt be haald. Dat winstpunt is gelegen in de brede, openhartige wijze, waarop wij deze moeilijke materie met elkaar hebben be handeld. Daarop mag nu even de schijnwerper wor den gericht. Want het is beslist geen kleinigheid, dat wij na alle fusies van Centrale Banken en lokale banken, en door alle expansie naar een hele grote organisatie heen, er toch in zijn geslaagd ons onderling beraad onverkort tot zijn recht te laten komen. Zo hoort het in een coöperatie. Akkoord, maar iets wat behoort, moet ook maar kunnen en gedaan worden! De gang van zaken rond het structuurrapport heeft ons nu reeds bewezen, dat ons coöperatieve karakter zich niet verloochent. Integendeel! CONTRACTPRODUKTIE EN ZELFSTAN DIGHEID De agrarische contractproduktie is van betrekkelijk recente datum, althans in de huidige vorm van min of meer langlopende leverings- c.q. afnameverplichtingen, die vaak gepaard gaan met het gebruik van financieringsregelingen, welke door de agrarische industrie voor de boer zijn ont worpen. De merites en gevolgen van deze produktievorm werden nog maar enkele jaren geleden breed en levendig in de (vak)pers besproken. Ook ons blad heeft er indertijd (januari 1974) een beschouwing aan gewijd. Wij willen deze vroegere discussie niet op rakelen, maar het onderwerp toch even weer ter sprake brengen. Wij beseffen zeer goed, dat het voor velen nog steeds een gevoelige zaak is. Die velen erkennen, dat contractuele pro- duktieverhoudingen op zichzelf heel nor maal zijn, zowel binnen als buiten de agrarische sector. Zij zien ook in dat op deze wijze aan tal van boeren een betere bestaansmogelijkheid gegeven wordt. Maar men aarzelt of schrikt zelfs, wanneer men de gevolgen overdenkt. Dreigt op deze wij ze niet een te grote afhankelijkheid van de boer? Want hij wordt immers door het contract tot levering of afname gebonden, soms voor lange termijn, de ruimte voor eigen vrijheid van beslissing wordt be perkt en ook financieel zit hij dikwijls door koorden aan het contract vast. En als dan de contractpartner van de boer een coöpe ratieve agrarische industrie is, komt de vraag op of een coöperatie niet huiverig tegenover zulke contracten moet staan. De coöperatie wil toch van ouds de zelfstan digheid van de boer bevorderen, zoals ze vroeger zeiden „zonder knechtschap aan geldschieters en handelaren". Dat is ongenuanceerd de ene kant. Er is ook een andere kant. Want onze coöpera ties willen niet minder de belangen van de individuele boer dienen. Zij ervaren echter, dat onze tijd daarbij andere accen ten vraagt. De moderne ontwikkelingen in de landbouw, de noodzaak om grote lang lopende investeringen te doen in coöpera tieve industriële bedrijven, maken ander soortige contractuele bindingen met de leden noodzakelijk. Zonder zo'n binding blijft wel de individuele vrijheid ongerept, maar zou noch een bepaalde bedrijfsuit oefening (inkomensbron!) voor de boer, noch een verantwoord zakelijk beleid (in vesteringen!) voor de coöperatie denkbaar zijn. Wederom ongenuanceerd weergege ven: de coöperaties dienen hiermee op eigentijdse wijze de belangen van de boer. Wij hebben deze twee benaderingswijzen met opzet scherp tegenover elkaar gezet. In ons bankbedrijf financieren wij zowel de individuele boer als de coöperatieve in dustrie- en handelsinstellingen. Wij ervaren soms de spanning, die er tussen de twee kanten van de medaille kan optreden en weten ook dat het niet maar een eenvou dige wit-zwart kwestie is. Het gaat name lijk beslist niet om echte misstanden, ook niet om een herlevend „knechtschap" - daar zouden we voor ons zelf gauw mee klaar zijn - maar om een problematiek, die met ons gezamenlijk coöperatief bezig zijn in deze tijd verweven is geraakt. Boer en coöperatie; in hoeverre kan, mag of moet de een zelfstandig dan wel af hankelijk van de ander zijn en blijven? Wij menen, dat hierover in coöperatieve kring nog eens rustig gedacht moet wor den. De kern draait o.i. om het „in hoe verre", want coöperatie, samenwerking, veronderstelt reeds een zekere afhanke lijkheid van elkaar.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 5