27
nig dat in feite is, zou je de hele SSR op
het buitenland willen richten. Een paar
weken geleden kwam pater Groot - de
man van de „Oliepalmen voor de Balun-
du's uit ons maartnummer - mij op kan
toor bezoeken. We hadden een fijn ge
sprek en je denkt achteraf, wat kan zo'n
man met een beetje hulp van ons toch een
hoop goed doen. En zo zijn er veel meer,
gelegenheden genoeg, aanvragen genoeg.
En ook, al is niet alles zo succesvol -
daarover lezen we wel in de krant - je
het heeft er als we eerlijk zijn wel iets mee
te maken.
Ik moet echter ook zeggen, dat ik best kan
begrijpen, dat anderen de binnenlandse
noden beslist niet willen vergeten en blij
zijn met de huidige fifty-fifty-regeling. Het
is immers ook zo, dat iedereen, die dat
wil zijn voorkeur kan uitspreken. Onze
binnenlandse bestedingen zijn ook zeker
zinvol geweest. Wie juicht het niet toe,
als de Vereniging van Hemofilie-patiënten
de exploitatie van zomerkampen in Cadier
voelt je er haast persoonlijk bij betrokken.
Maar ja, dat is inderdaad persoonlijk. En
daar hebben we al de moeilijkheid. In ons
bankbedrijf zijn we gewend zakelijk te
denken, we hebben soms een persoonlijke
voorkeur, maar we moeten nu eenmaal met
anderen tot een beslissing komen. Zelden
of nooit voelen we dat we onze persoon
lijke mening daaraan niet ondergeschikt
mogen maken. Dat zal ook niet gauw ten
aanzien van de SSR gebeuren, maar voor
je gevoel ligt die SSR met haar doel van
hulp verlenen - hoe zakelijk verantwoord
dat ook moet geschieden - toch wel wat
dichter bij datgene waar niet alleen ons
hoofd, maar ook ons hart voor openstaat.
De SSR mag dan geen gewetenszaak zijn,
Mariënburg in Suriname (foto ANP), Vree
burg in Utrecht: Stadsgezichten die - niet
geheel zuiver - ons „en/of" probleem illus
treren.
en Keer gemakkelijker gemaakt wordt (zie
ons augustusnummer). Ook bij zo'n pro
ject", evenals bij de andere die er geweest
zijn, voel je je gemakkelijk persoonlijk be
trokken.
Wel is het zo, dat goede binnenlandse pro
jecten moeilijker te vinden zijn. Want wij
zijn toch maar zo gelukkig in een land en
een tijd te leven, waarin er - niet altijd,
maar toch vaak - wegen zijn, waarlangs
men voor steun of subsidie in aanmerking
kan komen. Onze particuliere hulpverle
ning, de SSR, is nu juist niet voor dat
soort gevallen bedoeld. Als uit de jaarcij
fers van de SSR blijkt, dat een deel van
de „binnenlandse pot" nog niet is besteed,
betekent dit overigens allerminst dat we
daar mee blijven zitten. Die vinden heus
wel een goede bestemming; daarover be
staan reeds contacten en lopen beraad
slagingen.
Toch blijft het een moeilijke zaak. Moeten
we het zo houden: Buitenland en/of bin
nenland? Of alleen buitenland? Het be
stuur van de SSR heeft de brief van Ys-
selsteyn ernstig overwogen. Het meent zelf,
dat het gezien de voorgeschiedenis van de
SSR, moeilijk zonder meer de suggestie
van Ysselsteyn kan overnemen.
Onze binnenlandse activiteit ervaart het
bestuur als zeer zinvol. Anderzijds lijkt
het niet uitgesloten dat op den duur de
binnenlandse verzoeken om steun minder
omvangrijk blijken te zijn dan die voor ont
wikkelingshulp. Het bestuur neigt er toe
aan de buitenlandse hulp een zwaarder
accent te geven. Dat kan onder de huidige
regeling „vanzelf" gebeuren, indien meer
banken een groter deel dan de helft van
hun bijdragen voor de buitenlandse afde
ling bestemmen. Overwogen zou ook kun
nen worden om als een bijdrage zonder
voorkeurbestemming binnenkomt, aan de
betrokken bank te vragen of er bezwaar
tegen bestaat de bijdrage geheel aan de
buitenlandse pot toe te voegen.
Het bestuur van de SSR wil hier, begrij
pelijk, niet op eigen houtje handelen.
Mochten we het roer meer op de buiten
landse ontwikkelingshulp gaan richten, dan
moet die koers aansluiten bij wat onze
banken willen, die immers met de Cen
trale Bank het geld bijeenbrengen. Als
door dit artikel wat meningen loskomen,
of een discussie terzake op gang gebracht
wordt, zou dat het bestuur heel welkom
zijn.
Ysselsteyn heeft ook de kern van de SSR
geraakt: wat is onze aandrang om te ge
ven, hoe worden we het best gemotiveerd?
Ysselsteyn liet daarop bij schrijven van
haar directeur, de heer A. J. P. Tielen, van
een persoonlijke (mag ik wel zeggen)
voorkeur blijken. Ik zelf heb dat ook ge
daan. Maar hoe denken al die anderen in
onze organisatie daarover? Hun persoon
lijke voorkeur is tenslotte evenveel waard
als die van de heer Tielen of van mij.
Ik hoop, dat dit artikel er toe mee helpt,
dat het bestuur van de SSR op welke wijze
dan ook, een indruk krijgt van wat er on
der ons ten aanzien van de SSR leeft.
Het is geen kwestie van elkaar erover in
de haren te vliegen, maar „ergens" is die
SSR toch wel een beetje een gewetens
zaak; met of zonder „en/of"!
J. R. H.