inflatie en belasting
(eigenlijk dus vreemd vermogen waarover
je geen rente hoeft te betalen!). Als de
FOR, indien de ondernemer zijn zaak be
ëindigt, omgezet wordt in een stamrecht
omzeilt men de afrekening in een keer en
kan men deze fiscale schuld uitsmeren
over de jaren die men dan nog voor de
boeg heeft.
De belangrijkste vraag voor een onderne
mer aan het eind van het fiscale jaar is:
„Wat is mijn winst"? Hier ontstaan proble
men, ten minste in de theorie, want afhan
kelijk van de gehanteerde voorraadwaarde-
ring en het afschrijvingssysteem ontstaat
een andere winst. Bij de onderneming zelf
zijn de systemen ieder jaar wel ongeveer
gelijk. De ene ondernemer gebruikt bij zijn
verslaglegging de vervangingswaarde, de
ander misschien wel direct costing. Dit zijn
echter economische begrippen, hiernaast
zet de fiscus zijn winstbegrip. In het alge
meen gaat de fiscus nog uit van het idee
dat een gulden een gulden is. Een gulden
van 10 jaar geleden is voor de fiscus de
zelfde als de huidige gulden. Dat is natuur
lijk niet zo en dit betekent dan ook dat er
al ongemerkt een vermogensaanwasdeling
via de belastingwetgeving en inflatie de
onderneming is binnengeslopen. Hoe min
der eigen vermogen een onderneming
heeft hoe minder last ondervonden wordt
van inflatie. Dit inflatieproces is echter al
jaren op gang en tot op heden neemt het
toe. Een goed voorbeeld hiervan vindt men
in de bouw. De bouwkostenstijging is al
sinds jaren niet meer onder de 10% ge
weest. De een, de huurder, ondervindt dit
in een jaarlijkse huurverhoging, de ander,
de eigenaar, ziet zijn pand jaarlijks in
waarde stijgen.
In de bedrijfssfeer schept dit problemen.
Stel dat een ondernemer op een bedrijfs
gebouw, dat een boekwaarde heeft van
100.000,-, voor ƒ200.000,- verkoopt. De
fiscus belast het verschil tussen verkoop
waarde en boekwaarde zijnde 100.000,-
als normale bedrijfswinst. (Er zijn echter
mogelijkheden om deze belasting uit te
stellen). De ondernemer moet een nieuw
gebouw zetten en is dus van mening dat
dit geen winst is, in ieder geval geen winst
die verteerd kan worden. Op het eerste ge
zicht geeft men de ondernemer gelijk. Om
echter tot een juist beeld te komen moet
men ook de creditzijde van de balans in
het oog houden.
Het volgende voorbeeld illustreert dit
Balans voor verkoop
Gebouw 100.000,-
300.000,-
Eigen vermogen 150.000,-
Vreemd vermogen 150.000,-
300.000,-
De ondernemer verkoopt het pand dus
voor 200.000,-. De vraag luidt nu: is er
van die 100.000,- boekwinst niets ver
teerbaar? Voor het gemak laten we de fis
cus even buiten beschouwing. De winst
die de ondernemer maakt kan hij voor de
helft uitkeren en de andere helft toevoe
gen aan het eigen vermogen. Op basis van
dit eigen vermogen trekt hij 50.000,-
vreemd vermogen erbij aan. De solvabiliteit
is hiermee niet veranderd. We komen nu
terug op het uitgangspunt of de fiscus
geheel geen of een beetje „recht" heeft
op deze winst.
Theoretisch zou het dus zo moeten zijn -
en dan komt de continuïteit van de onder
neming niet in gevaar - dat de fiscus niet
meer inflatiewinst belast dan dat de ver
houding eigen vermogen/vreemd vermogen
bedraagt. In dit voorbeeld zou de aanslag
opgelegd mogen worden over de helft. Als
we de vermogensverhouding aan zouden
passen aan de huidige stand van zaken
op fiscaal terrein, dan zou ieder bedrijf
met 100% vreemd vermogen moeten wor
den gefinancierd, want de gehele inflatie
winst wordt belast.