9
recessie remt inflatie
middel met tegenstrijdige
gevolgen
kwetsbaarheid van
ruim geld-politiek
verbetering binnen bereik
mits
Naast de verbetering van de externe po
sitie van de industrielanden was ook de
vertraging van het inflatietempo een ver
fraaiing van het economisch landschap.
In de Europese industrielanden - zonder
Groot-Brittannië dat de inflatiegreep zag
verstevigen - bedroeg de prijsstijging on
geveer 10% tegenover 13% in 1974. Nog
sterker vertraagde de geldontwaarding in de
Verenigde Staten, namelijk nu 7% tegen
over 11 in 1974. Deze relatieve inflatie-
groei in Europa te zamen met de voor
sprong van de Verenigde Staten in het
economisch herstel en de gunstige ontwik
keling van de Amerikaanse betalingsbalans
deed de positie van de dollar op de valuta
markt aanzienlijk verstevigen. Van de de
preciatie tegenover bijvoorbeeld de gulden
en de Duitse mark die in februari van dit
jaar met 41 ten opzichte van de koer
sen per eind 1972 een (laagte)record be
reikte, wist de dollar in de loop van het
jaar een reeks van percentagepunten te
rug te winnen en per ultimo oktober was
deze devaluatie zelfs teruggebracht op
25
De vertraging van het inflatietempo werd
bevorderd - zo niet veroorzaakt - door de
wereldwijde recessie. Met name de ver
minderde vraag van de industrielanden op
de wereldgoederenmarkt heeft de prijzen
van menig goed doen tuimelen, waardoor
de geïmporteerde inflatiebacil aan besmet
tingskracht verloor. Daarnaast heeft de cu
mulatie van onzekerheden over het eco
nomisch verloop en van structurele on
evenwichtigheden ervoor gezorgd dat con
sumenten en investeerders een afwachten
de houding aannamen waardoor er ook een
einde kwam aan de gespannen vraag- en
aanbodsituatie op menige binnenlandse
markt.
Ondanks de omvangrijke stimulerende
maatregelen van de nationale overheden
- het gezamenlijke netto financieringstekort
van de zeven belangrijkste industrielanden
kwam uit op 280 miljard - bleef de eco
nomie her en der in mineur. De regeringen
volgden zonder meer de gedachtengangen
van Keynes volgens wie een recessie door
„deficit spending" (tekorten financiering) is
te boven te komen. Maar Keynes ging van
premissen uit die nu niet meer gelden; we
hebben weliswaar werkloosheid maar ook
„bottlenecks" die de als stabiel veronder
stelde prijzen laten reageren op overheids
initiatieven. Tevens leven we in een open
en in de wereldeconomie geïntegreerde
volkshuishouding.
In de gesloten economie van Keynes kon
de overheid werkgelegenheidsprogramma's
afkondigen zonder op de prijsreacties te
letten, aangezien in een dergelijke econo
mie met prijsstops kon worden gewerkt.
Dit laatste was in de dertiger jaren ook het
geval. In een wereld van vrije handel en
van vrije convertibiliteit en daarmede in
een open economie, kunnen de resultaten
totaal verschillend zijn. Op mondiale basis
gaat de leer van Keynes zeer zeker op
en wordt de werkgelegenheid in de wereld
in totaliteit verbeterd. Echter nationaal ge
zien is het geenszins zeker dat een verho
ging van de werkgelegenheid ook in dat
land optreedt dat de stimulerende maat
regelen afkondigt. Veeleer moet worden
gelet op de invloeden van de buitenlandse
handel en daarmee op de uitwerking van
de werkgelegenheidspolitiek voor de con
currentiepositie van het land tegenover het
buitenland.
Stel bijvoorbeeld dat het prijsniveau stijgt
in een land dat een politiek van „deficit
spending" volgt, terwijl de prijzen in de
(handelspartner)landen constant blijven of
minder snel stijgen. In het land van „de
ficit spending" neemt dan de invoer toe en
de export af. In de partnerlanden daaren
tegen treedt het omgekeerde effect op, de
verhoogde exportactiviteiten aldaar ver
beteren de werkgelegenheid zonder enige
expansieve maatregel. Onder deze con
dities wordt paradoxaal de werkgelegen
heidspolitiek la Keynes de oorzaak van
groeiende werkloosheid in een land dat de
raad van Keynes opvolgt. Dezelfde ge
volgen treden overigens ook op wanneer
de landen verschillende successen in het
anti-inflatoire beleid boeken.
Het lijkt dan ook geenszins aanmatigend
te beweren dat in die landen waar in het
streven naar economische groei de geld
waarde secundaire betekenis werd toege
meten de werkgelegenheidspolitiek door
de externe invloeden niet het gewenste
effect heeft gesorteerd. Anderzijds zagen
landen die niet zo rijkelijk met de geldspuit
omgingen de werkgelegenheid toch ver
beteren of althans niet achteruitgaan.
Niet alleen het fiscaal beleid, maar ook
de monetaire politiek heeft tot nu toe nog
niet de gewenste resultaten opgeleverd.
Ook de monetaire autoriteiten werden met
de storingsfactor „open flank" van de
economie geconfronteerd.
Dit jaar heeft duidelijk de grenzen van de
monetaire politiek bij het aanzwengelen
van de conjunctuur aangetoond. De ex
pansiepolitiek van de monetaire autoriteiten
heeft in eerste instantie de liquiditeitspo
sitie van de banken verruimd en de herfi
nanciering van de banken goedkoper ge
maakt. Maar de monetaire expansie - de
verruiming van de liquiditeitenmassa -
heeft geen directe invloed op de macro-
economische vraagsituatie. Dit hangt af
van het transmissiemechanisme, dat geens
zins een perfect werkend raderwerk is. De
monetaire autoriteiten kunnen een signaal
geven, op de rente-ontwikkeling inwerken,
of echter de kredietvraag toeneemt hangt
af van economische eenheden, onderne
mingen en gezinnen. Een Duitse minister
van economische zaken heeft eens de nu
reeds klassieke zin uitgesproken: „Men
kan de paarden naar de drenkplaats lei
den, of zij drinken weet je nooit!" Deze
zinspeling geldt ook nu nog. De autoritei
ten kunnen de mogelijkheden veranderen,
het effect daarvan wordt door de gemeen
schap bepaald.
De open flank van de economie limiteert
echter zulke acties. Een buitensporige ver
ruiming van de liquiditeitenmassa heeft na
melijk ongewenste uitwerkingen op de be
talingsbalans en de wisselkoers. Een na
delige rentemarge tegenover het buiten
land induceert kapitaalstromen naar het
buitenland die niet alleen het gewenste ef
fect, namelijk de verruiming van binnen
landse monetaire massa teniet doen,
maar eveneens de wisselkoers van de na
tionale valuta onder druk zetten. Deze wis
selkoersveranderingen zijn dan zorgwek
kend wanneer de rentemarge niet overeen
komt met een zelfde verschil in de prijs-
en kostenstructuur binnenlands en in het
buitenland.
Deze consequenties van een ruimgeldpoli-
tiek heeft een reeks van landen dit jaar
moeten ervaren. Mede op grond van de
stagnerende binnenlandse kredietvraag
hebben de banken aanzienlijke bedragen
op de attractievere internationale finan
ciële markten gedeponeerd. Het ombuigen
van deze kapitaalstromen naar de natio
nale economieën en het effectueren van
de expansieve politiek van de autoriteiten
hangen af van een reeks van voorwaarden.
De eerste voorwaarde is een opleving van
de wereldeconomie. Eerste indicaties ge
ven voedsel aan de verwachting dat deze
in het komende jaar aannemelijk is. In de
Verenigde Staten en in Japan vertonen
vraag en industriële produktie een duide
lijk opwaartse lijn.
De Verenigde Staten beleefden in het
tweede halfjaar 1975 één van de sterkste
groeifasen in de na-oorlogse periode. In
West-Duitsland, Frankrijk, Denemarken,
Nederland, Italië en waarschijnlijk ook in
België is het dal van de recessie bereikt.
In Zwitserland, Groot-Brittannië en in Oos
tenrijk is de negatieve groei echter nog
niet overwonnen. In Zweden en Noorwegen
die als laatste in de ban van de wereld
wijde vraagflauwte terechtkwamen, is de
recessie net begonnen. Of het beeld van
de economische opleving vastere contou
ren gaat aannemen hangt echter af van de
tweede en derde voorwaarde, namelijk
het overwinnen van het pessimisme om
trent de ontwikkelingen in de nabije toe
komst en een versterking van de investe
ringsgeneigdheid. Twee invloedsfactoren
dus waar psychologische en rationele fac
toren een beslissende rol spelen.
Een versterking van de investeringsge
neigdheid van de particulier hangt ten
zeerste af van een verbetering van de kos-
tensituatie. Van de kant van de rente
kosten) lijkt hier - om de bovengenoemde
redenen - een additionele inbreng niet
meer haalbaar.
Overigens wordt de betekenis van de ren-