het economisch wereldbeeld in retro-en perspectief 8 dr. m. van den adel verlammende werking van wereldwijde recessie externe positie industrie landen verbeterd groeiende tekorten in derde wereld en oostblok De ontwikkelingen op het internationale economische en op het internationale monetaire vlak vertoonden dit jaar een tegengesteld verloop. Enerzijds ervaren de westerse landen de sterkste teruggang in de economische activiteit in de na-oorlogse periode, anderzijds is in de monetaire sfeer een duidelijke verbetering opgetreden. De inflatiedruk is in tal van landen lichter geworden. De aanzienlijke tekorten op de lopende rekeningen van de betalingsbalansen van ver scheidene industrielanden zijn öf minder geworden öf omgeslagen in overschotten. Tevens lijkt de belangrijkste handels- en reservevaluta, de dollar, nu op een stabieler fundament te rusten dan in de voorgaande twee jaren. De teruggang in de economische activiteit die medio 1973 inzette en werd versterkt door de oliecrisis in oktober 1973 concen treerde zich aanvankelijk op de landen met een belangrijke automobielindustrie, zoals de Verenigde Staten, Japan, West-Duits- land en Groot-Brittannië. In de tweede helft van 1974 ging deze selectieve en nog vrij milde recessie over in een globale re cessie. Italië en Frankrijk werden evenals de kleinere landen met afzetmoeilijkheden geconfronteerd mede doordat de productie in de eerstgenoemde landen sterk achter uit liep als gevolg van een scherpe da ling in de vraag van de publieke en parti culiere sector. Voor het eerst in de ge schiedenis verliepen nationale fluctuaties van de economische activiteit synchroon en versterkten zij elkaar. Een stagnerende of dalende binnenlandse vraag kon moei lijk worden gecompenseerd door versterkte exportinspanningen. De verlamming van de economische acti viteit bereikte in de eerste helft van dit jaar een hoogtepunt. Volgens schattingen van de Organisatie voor Economische Sa menwerking en Ontwikkeling (OESO) moes ten de industrielanden in 1975 een nega tieve reële groei van 3 accepteren, een gezamenlijke verarming dus. Deze ontwik keling was te wijten aan een alom groeien de ongerustheid over het economisch ver loop en de nu in alle industrielanden zwakke financiële positie van het bedrijfs leven; ook dit is een wereldwijde zorg ge worden. In vrijwel alle industrielanden uitten deze psychologische en financiële invloeden zich in een absolute achteruitgang van de (prijsgecorrigeerde) investeringen van de particuliere sector. De absorptie van be staande investeringsgoederen was dus groter dan de voor de economische voor uitgang noodzakelijke creatie van goede ren. Deze terughoudendheid wordt ook door een voor het eerst sinds 25 jaar da lend (7-8%) volume van de buitenlandse handel van de OESO-landen gereflecteerd. De achteruitgang zou nog groter zijn ge weest indien de OPEC-landen (organisatie van olie exporterende landen) hun invoer- activiteiten niet hadden geïntensiveerd De in 1974 vaak gehoorde veronderstellin gen dat de olie-exporterende landen de olie-opbrengsten slechts zeer ten dele voor binnenlandse bestedingen zouden aanwen den, werden dit jaar gelogenstraft Enkele betrokken landen ondernemen nu pogin gen binnen een zo kort mogelijk tijdsbe stek volwaardig industriesectoren op te bouwen, met name in de staal- en petro- chemie-industrie. Deze inspanningen vie len samen met een drastische achteruit gang van de afzet van ruwe olie - onge veer 15% ten opzichte van 1974. Hier door waren de inkomsten van de OPEC- landen dit jaar ongeveer 20 miljard min der dan in 1974. Door deze ontwikkeling liep het gezamenlijk overschot op de lo pende rekening van de betalingsbalans van 65 miljard in 1974 terug naar 36 miljard. Als gevolg van hun invoeractivitei- ten en de stagnatie in de inkomstenstroom leenden de betrokken landen een 4 mil jard op de internationale valutamarkten - van crediteurlanden werden enkele dus de- biteurlanden. De vermindering van de olie-importen en de verhoogde exporten naar de OPEC- landen resulteerden in een onverwacht plotselinge ommekeer van de gezamenlijke betalingsbalanssituatie van de 24 OESO- landen De tekorten op de lopende reke ning - 28 miljard in 1974 - maakten plaats voor een klein overschot. De 10 grootste OESO-landen (waaronder Neder land) zullen waarschijnlijk een overschot op de gezamenlijke lopende rekening van 16 miljard gaan boeken. Frankrijk en de Verenigde Staten geven weer een po sitief saldo op de lopende rekening van hun betalingsbalansen te zien terwijl Groot-Brittannië, Italië en Japan hun te korten aanzienlijk reduceerden. Naast de vermindering van de betalings balansoverschotten van de OPEC-landen vormden de groeiende tekorten op de han delsbalans van de landen van de derde wereld en van het Oostblok de tegenpool van deze voor de OESO-landen gunstige ontwikkeling. De wijziging in de interna tionale betalingsbalanssituatie vond zijn weerslag op de internationale geld- en ka pitaalmarkt. De industrielanden, die in 1974 nog voor 16,5 miljard op de euro valutamarkt leenden, deden tot dusver slechts een beroep op deze bron van krap 4 miljard. De olie-exporterende landen verdubbelden hun beroep, evenals de com munistische landen die dit jaar met een additionele 2,7 miljard een van de be langrijkste debiteurgroepen werden. De ontwikkelingslanden bleven daarentegen in het eurokredietpatroon van het vorige jaar. Op de internationale kapitaalmarkt verhoogden de industrielanden hun be roep van 5 miljard in 1974 naar 13 mil jard dit jaar, terwijl de ontwikkelingslanden slechts 700 miljoen - tegenover 900 miljoen in de corresponderende periode van 1974 - in de vorm van internationale obligatieleningen opnamen. De reeds be staande hoge schuldenlast van deze lan den bemoeilijkt in steeds sterkere mate hun toegang tot de internationale finan ciële markten. Voor het aantrekken van de vreemde middelen moeten zij hun toe vlucht nemen tot andere financierings bronnen, met name de internationale ont wikkelingsorganisaties. De ontwikkelings banken die op grond van overheidsgaran- ties minder weerstand bij het aantrekken van gelden ondervinden, gingen ook dit jaar weer in sterke mate optreden als in termediair tussen de betrokken landen en de internationale kapitaalmarkt waar zij 5 miljard opnamen. Dit volume plus de direct door de betrok ken landen op de eurogeldmarkt 14 mil jard) opgenomen gelden konden echter de financieringsbehoefte 43 miljard - de som van 35 miljard betalingsbalans tekorten en 8 miljard voor amortisatie van de schulden) van de ontwikkelings landen niet bij benadering dekken. Weder om waren zij op overheidshulp van elders aangewezen. Ongeveer 15 miljard wer den op bilaterale of op multilaterale basis (inclusief IMF) naar de betrokken landen getransfereerd Daarnaast namen de ont wikkelingslanden 5 miljard op bij de OPEC-landen en de resterende behoefte 1,5 miljard) dekten zij door een vermin dering van hun internationale reserves.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 10