3
Waarom treedt onze organisatie dan niet
haastig toe tot de CAO-Bankbedrijf? Prin
cipiële bezwaren zijn er niet, maar de
moeilijkheid ligt - ongewild - aan werkge
verszijde, of liever in de structuur van de
organisatie. Het overleg zou van de werk
geverskant van onze organisatie door of
namens één Centrale Bank en meer dan
duizend juridisch zelfstandige banken ge
voerd moeten worden. Die veelheid kun je
niet tegelijk in een zinvol overleg betrek
ken, ook al omdat de werknemers over al
die werkgevers verspreid zijn. Het overleg
zou dus gecentraliseerd moeten worden,
via vertegenwoordigers van personeel en
banken. Het zal er mogelijk nog wel eens
van komen, maar voorlopig is nog niet dui
delijk hoe dat zou moeten, gesteld al dat
alle banken en hun werknemers het wen
sen.
Om tóch een stap in de goede richting te
doen - namelijk om zowel van werkgevers
als van werknemerskant te kunnen mee
spreken over de inhoud van de Bank-CAO
- heeft de Raad van Beheer van de Centra-
de Bank besloten te onderzoeken onder
welke voorwaarden de Centrale Bank zelf
tot de Bank-CAO kan toetreden. Als deze
CAO het karakter van een raamregeling
kan krijgen, waarbinnen plaats is voor
aparte regelingen per bankorganisatie, dan
kan die toetreding ernstig overwogen wor
den.
Het is verstandig, dat in afwachting van dit
onderzoek - en zonodig in afwachting van
de ervaringen van de Centrale Bank met
de Bank-CAO - de kwestie van een even
tuele „collectivisering" van de personeels-
voorwaarden van de banken voorshands
blijft rusten. Dit is een moeilijke zaak, die
niet overhaast moet worden en die veel
overleg zal eisen. We moeten er ondertus
sen wel mee bezig blijven; als we een goe
de vorm vinden om tóch allemaal tot die
CAO toe te treden is dat, dunkt ons, toch
altijd te verkiezen boven een situatie
waarin de CAO ooit nog eens wettelijk ver
bindend verklaard zou worden voor alle
banken.
Ook zonder CAO zit er gelukkig lijn in ons
salarisbeleid. De reden daarvan is, dat on
ze banken in overgrote meerderheid de ad
viezen van de Centrale Bank steeds nage
noeg volledig plegen op te volgen. Die
adviezen brengen rust en houvast. Het zou
een chaos zijn geworden, als iedere bank
maar zijn eigen gang was gegaan. Dat kan
nou net op dit gebied niet. Als de Centrale
Bank voor het eigen personeel tot de CAO
zou toetreden, zal er voor de banken in de
praktijk niet veel veranderen. Wel is er dan
nog meer reden dan nu om de adviezen
van de Centrale Bank te blijven navolgen,
want onze voorwaarden moeten natuurlijk
Nu de kringvergaderingen, waarin voor de
eerste maal het structuurrapport als „praat
stuk" een levendige gedachtenwisseling
door het gehele land heen uitlokte, achter
ons liggen wil ik daar in deze kolom aan
dacht aan geven. Die aandacht is niet ge
richt op concrete punten uit dit rapport.
De vergaderingen die ik zelf meemaakte en
datgene wat ik van anderen over andere
kringvergaderingen hoorde, geven het vol
doening gevende gevoel dat er in onze
grote organisatie nog een intense belang
stelling is voor het wel en wee van onze
coöperatie in een wat dichterbij liggende
zowel als in een wat verderweg liggende
toekomst. Dit schraagt de mening van de
structuurcommissie dat de coöperatieve
vereniging voor onze organisatie nog altijd
de juiste vorm is omdat een democratische
besluitvorming één van onze grote krachten
is. Het is niet altijd een snelle besluit
vorming, zeker niet over de grote beleids
lijnen die het structuurrapport zo grondig
behandelt. Maar wel zijn dan bestaande en
toekomstige beleidslijnen door allen, die in
leidende functies in onze organisatie werk
zaam zijn - zowel bij de Centrale Bank als
bij de aangesloten banken - grondig be
keken alvorens besluitvorming plaatsvindt.
Wanneer dan besluiten gevallen zijn weet
men waaróm het zo is uitgevallen en voelt
men zich er zó mee thuis dat met groot
elan voortgewerkt wordt om in een moei
lijke toekomst nog altijd sterk te staan. Dit,
en de geworteldheid in de plaatselijke ge
meenschap, zijn pijlers van onze coöpera
tieve kredietorganisatie. Dit leidt ertoe dat
zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid be
houden moeten blijven, ook al dienen deze'
in een nieuwe vorm een eigen plaats te
krijgen.
Dit zijn ook de overwegingen die de struc
tuurcommissie al in haar eerste vergade
ringen sterk liet ge/den en waarvan de
inleiding tot het rapport getuigt. Deze ge
dachte veroorzaakt ook door het land heen
een kritisch ontvangen van het rapport,
hetgeen in de gesprekken tot uiting komt.
Ik vind dit gelukkig omdat die kritische
instelling toch ook wel een zeer positieve
instelling is, die het vertrouwen wettigt dat
later komende voorstellen en besluiten
onze organisatie als geheel een stevige
basis voor de toekomst zullen geven. De
kringvergaderingen en de lange gedachten-
wisselingen daarin hebben mij deze over
tuiging geschonken en ik hoop zeer dat
komende gedachtenwisselingen, waarbij ik
ook aan de Centrale Kringvergadering
denk, deze overtuiging nog zullen ver
sterken.
De structuurcommissie heeft in de achter
ons liggende twee jaar met de maatschap
pelijke en bancaire ontwikkelingen en de
noodzakelijke aanpassing daaraan even
zeer geworsteld als vele bestuurders en
directeuren nu doen. Dit betekent niet dat
het laatste worstelen nu net zo lang hoeft
te duren als bij de structuurcommissie. De
laatste had tot taak om positieve gedachten
te vormen en te formuleren. Nu is de taak
van alle leidinggevende mensen in onze
organisatie om hierop te reageren en zó
voorstellen voor een besluitvorming mo
gelijk te maken. Hoe eerder die voorstellen
komen hoe beter dat voor de organisatie
zal zijn, ai blijkt wel uit wat ik hierboven
schreef, dat hier niets geforceerd dient te
worden. Men moet zich voor ogen stellen
dat aanpassing van het gezamenlijk beleid
aan de ontwikkelingen die wij meemaken
en voorzien noodzakelijk is en dat het
rapport daarvoor vele aanbevelingen geeft.
Het wezenlijke in deze aanbevelingen is om
tot een gezamenlijk beleid en een geza
menlijke aanpak te komen. Hier zegt het
rapport - terecht - dat er regels en richt
lijnen en indicaties moeten zijn. Die zullen
niet alleen leiden tot een jaarplan voor de
gehele organisatie, maar moeten uitmon
den in jaarplannen voor iedere aangesloten
bank. Die jaarplannen zullen dan in een
intens overleg met bestuur en directie van
elke bank moeten worden vastgesteld. Dit
kan haast niet anders omdat verhoudingen
en situaties door ons kleine land heen
regionaal en plaatselijk zeer uiteenlopen.
Zelfwerkzaamheid eist dat met die uiteen
lopende situaties rekening wordt gehouden.
Waf definitief bindend moet worden kan
nog moeilijk worden gezegd. Het zal blijken
uit de jaarlijkse besluiten, die berusten op
de meningsvorming binnen de gehele or
ganisatie, waarin alle aangesloten banken,
naast elkaar en naast de Centrale Bank
staande, hun oordeel zullen geven. Wan
neer men denkt aan een coöperatieve
organisatie met een democratische be
stuursvorming is deze opzet daarop toch
wel geheel van toepassing. In de verdere
gedachtenwisseling over de structuur wordt
het ook tijd dat verder gestudeerd wordt
op de financiële verhouding tussen Cen
trale Bank en aangesloten banken. Dit
studeren zal parallel lopen aan de pogin
gen om in onze organisatie tot een zo
nauwkeurig mogelijke kostentoerekening te
komen. Dit samen zal moeten leiden tot een
financiële verhouding tussen de afzonder
lijke aangesloten banken, maar ook tussen
deze en de Centrale Bank, die mogelijk
maakt dat wij ons als gehele organisatie
op een juiste wijze verder ontwikkelen. Hoe
eerder dat het geval kan zijn des te beter
voor ons allen.
A. J. Verhage