wat ons bezighoudt] wob 2 ARBEIDSVOORWAARDEN: DE ONZE EN DE COLLECTIEVE GEEN SAMENLEVING ZONDER SPAREN „Ik zie het sparen door de gehele Neder landse bevolking als een structurele nood zaak voor onze samenleving. Wanneer dan in bijzondere conjuncturele omstandig heden de totale omvang van de besparin gen niet past bij het noodzakelijke beste dingsniveau, is er de overheid die de ge volgen kan en moet opvangen." Deze woorden die onlangs werden gespro ken door de Minister van Financiën dr. W. F. Duisenberg bij de aanbieding van de spe ciale spaarpostzegel kunnen wij volledig onderschrijven. Van diverse kanten is de laatste tijd gesug gereerd als zou door de gezinnen te veel worden gespaard met als gevolg dat daar door een wending ten goede in de econo mische ontwikkeling zou worden afgeremd. Reeds meerdere malen hebben wij tegen deze opvatting stelling genomen. Welis waar kan sprake zijn van een zekere toege nomen spaarneiging van de gezinnen onder invloed van de onzekere economische om standigheden, het gaat echter te ver om hierin een factor van wezenlijke betekenis te zien met betrekking tot de huidige pro blemen waarmee onze economie te kampen heeft. De opvatting als zou met name se dert het eerste kwartaal van dit jaar in ons land uitzonderlijk veel zijn gespaard is vooral in de hand gewerkt door een onjuiste interpretatie van de spaarcijfers zoals die maandelijks door de banken worden gerap porteerd. Deze spaarcijfers geven een sterk vertekend beeld doordat in samenhang met de terugkeer tot meer normale verhoudin gen tussen de rente op de geldmarkt en op de kapitaalmarkt in het tweede en derde kwartaal van dit jaar op belangrijke schaal een omzetting heeft plaatsgevonden van tegoeden in de vorm van termijndeposito's in spaartegoeden. Dit proces volgde in reactie op de omzet ting van spaartegoeden in termijndeposito's in de periode tussen medio 1973 en het laatste kwartaal van 1974 toen de rente op de geldmarkt uitzonderlijk hoog was. Een sterke toename van de gezinsbesparin gen als tegenhanger van een achterblijven de ontwikkeling van de consumptieve be stedingen zou in de huidige verhoudingen inderdaad niet stimulerend werken. Waar we thans echter mee te maken hebben is niet zozeer een achterblijven van de con sumptieve bestedingen maar van de inves teringsontwikkeling. Wanneer we kunnen spreken van een spaaroverschot dient de oorzaak daarvan derhalve niet te worden gezocht in het spaargedrag van de gezinnen doch in het geringe beslag van de particu liere investeringen op de besparingen. Met het oog op het overwinnen van de structu rele problemen in onze economie is het handhaven van een voldoende spaarquote van niet te onderschatten betekenis. Door te sparen wordt ruimte gelaten voor inves teringen. Wanneer de investeringen gesti muleerd dienen te worden moet daarom de ruimte hiervoor worden veilig gesteld. Wan neer dit niet gebeurt en de investeringen geven toch een opbloei te zien dan wordt daardoor de inflatie verder aangewakkerd. Een opvatting die ook nog wel eens wordt gehuldigd is dat gezien het te verwachten lagere groeitempo van de economie in de toekomst met een lagere nationale spaar quote kan worden volstaan. De redenering die hieraan ten grondslag ligt is als volgt. Wanneer met een groeipercentage voor het nationaal inkomen van 5% een spaar en investeringsquote correspondeert van 20 - zoals in het verleden het geval was - dan zal bij een groeipercentage van 3,5 een dienovereenkomstig lagere spaar- en investeringsquote van 14% volstaan. Op die manier namelijk blijft de groei van de kapitaalgoederenvoorraad in overeenstem ming met de groei van het nationaal in komen. Bij deze redenering passen een aantal kant tekeningen. Op de eerste plaats moet wor den bedacht dat het groeipercentage van de economie wordt beïnvloed door de in vesteringsontwikkeling. Wanneer wordt uit gegaan van een gegeven groei van het na tionale inkomen en daaruit de investerings quote wordt afgeleid wordt de zaak op z'n kop gezet. Een tweede kanttekening die hier kan wor den gemaakt is, dat waarschijnlijk in de toekomst een sterkere groei van de kapi taalgoederenvoorraad noodzakelijk is om een bepaalde groei van het nationale inko men te realiseren. In dat verband denken we met name aan het toenemende belang van investeringen die niet zozeer produkti- viteitsbevorderend zijn maar die vooral zijn gericht op het leefbaar houden van ons milieu. Wij zijn het daarom ook eens met de op merking van de Minister van Financiën dat met de spaarzin voorzichtig moet worden omgesprongen. De spaarzin is inderdaad geen trekharmo- nica in die zin dat men deze goede ge woonte niet afhankelijk van tijdelijke om standigheden dient af te remmen of te be vorderen. Het zou een boeiende geschiedenis worden als iemand eens de moeite zou nemen na te gaan hoe in de loop van ons meer dan 75-jarig bestaan de beloning en de andere arbeidsvoorwaarden voor het personeel van Centrale Bank en aangesloten banken tot stand kwamen. Je zou er zeker om glimlachen, maar het zou tóch geen chro- nique scandaleuse worden. Onder ons heeft men altijd geweten, dat een goed werkend paard de haver verdient. Arbeids conflicten, waarbij de gemoederen hoog oplopen, hebben we in onze organisatie gelukkig nooit gekend. Heden ten dage kunnen onze arbeidsvoor waarden én alles wat daar bij hoort, de ver gelijking met die van ieder vergelijkbaar bedrijf best doorstaan. Op één belangrijk punt zijn we echter langzamerhand wat in een uitzonderingspositie geraakt. Schier overal komen de arbeidsvoorwaarden tot stand in overleg tussen werkgevers en werknemers, meer dan 80 van deze laatsten valt onder een collectieve ar beidsovereenkomst, het bankbedrijf - on ze eigen bedrijfstak - kent eveneens een CAO, maar onze Rabobankorganisatie met - inclusief Centrale Bank - zo'n 20.000 werknemers gaat nog steeds rustig haar eigen gang. Daar worden de arbeidsvoor waarden in feite eenzijdig door de werk- geversbanken vastgesteld. Inderdaad, een ongebruikelijke toestand. Het is wel geen onhoudbare toestand, maar toch zijn we waarschijnlijk het enige bedrijf van die omvang, waar het nog zo eenzijdig toegaat. Onze werknemers hebben er gelukkig nooit de nadelige gevolgen van ondervonden. Die bewering durven wij neer te schrijven zonder vrees, dat iemand daartegen zal protesteren. En natuurlijk staat ook ons eigen arbeidsvoorwaardenbeleid onder sterke invloed van wat elders wordt over eengekomen, met name in de CAO voor het bankbedrijf. In de praktijk volgen wij dan ook die CAO en zorgen er voor dat ons salarisniveau op dat van het overige bankbedrijf is afgestemd. Ons beleid zou anders eenvoudig in de lucht komen te hangen. Scherp gezegd is de situatie dus zo: we zijn in feite grotendeels aan de bank-CAO gebonden, maar op de totstandkoming ervan hebben wij, noch onze werknemers, geen enkele invloed. Dat laatste wordt steeds meer als een gemis gevoeld, ook onder de personeelsleden zelf. Het is im mers begrijpelijk, dat deze over hun eigen arbeidsvoorwaarden willen meespreken, niet alleen als geraadpleegde partij (daar van zijn ook onder ons voorbeelden bijv. de Commissie Arbeidsvoorwaarden Direc teuren) maar met name als onderhande lingspartner. Wat de CAO betreft, betekent dat dus via de werknemers-vakorganisaties.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 4