minimum-inkomengarantie voor agrariërs 31 ongunstige inkomensontwikkeling vergelijking met werknemers erg moeilijk een gegarandeerd minimuminkomen zorg voor de middenbedrijven In het oktobernummer is in het landbouwcommentaar aandacht geschonken aan de land- ir C j ITI V3TI VSlkOTigOOd bouwbegroting. Daarin is onder andere het gegarandeerde minimuminkomen voor zelf standigen aan de orde gesteld. Inmiddels zijn de in de landbouwbegroting toegezegde gegevens van het Landbouw- Economisch Instituut met betrekking tot de te verwachten bedrijfsresultaten in 1975/76 gepubliceerd. In dit artikel zullen enkele punten met betrekking tot het inkomen van de zelfstandigen in het algemeen en dat van de agrariërs in het bijzonder worden belicht. De voorstellen met betrekking tot een minimum-inkomengarantie staan daarbij centraal. De genoemde LEI-gegevens zullen daarbij waar nodig als leidraad dienen. Uit de prognoses van het LEI blijkt voor het merendeel van de onderscheiden be drijfsgroepen een verbetering van de be drijfsresultaten ten opzichte van het voor gaande jaar. Dit geldt te meer als we voor de akkerbouwbedrijven uitgaan van de ac tuele opbrengstprijzen. Vergelijking met 1974/75 is echter niet reëel, omdat in dat jaar de bedrijfsresultaten uitzonderlijk laag waren. Vergeleken met een reeks van voorgaande jaren is nauwelijks sprake van een verbetering, zeker niet als daarbij de loonsverhogingen buiten de agrarische sector in aanmerking worden genomen. Uit de prognoses blijkt onder andere ook, dat voor 1975/76 weer een niet onbelang rijk aantal agrariërs minder zal verdienen dan het minimumloon. De blijvend slechte inkomensontwikkeling heeft de vraag opgeroepen om voor de be trokken categorie ondernemers maatre gelen noodzakelijk zijn. Deze maatregelen zouden een aanvulling moeten vormen op de momenteel toegepaste instrumenten van het inkomens- en structuurbeleid. Bij de beoordeling van de inkomensgege- vens van zelfstandigen is het inkomen van werknemers in vergelijkbare beroepen een belangrijke vergelijkingsmaatstaf. Naast de optredende verschillen ten gevolge van verzekeringen, sociale voorzieningen, kin derbijslag en andere is de functie van het inkomen van zelfstandigen van groot be lang. De genoemde verschilpunten zijn te kwan tificeren. Een zelfstandige moet ongeveer 40% meer verdienen om een gelijk be steedbaar inkomen te behalen. Het inkomen van de zelfstandige heeft naast de functie van privébesteding ook nog een functie voor het bedrijf. Uit het inkomen moeten namelijk tevens de reser veringen beschikbaar komen voor de nood zakelijke aanpassing en uitbreiding van het bedrijf. Door een regelmatige reserve ring is een ondernemer in staat zijn eigen vermogen op peil te houden. Dit biedt de mogelijkheid tot het aantrekken van vreemd vermogen. Zeker bij uitbreiding van het bedrijf is een meegroeien van het eigen vermogen noodzakelijk. Door de be staande mogelijkheden van vervroegde af schrijving en investeringsaftrek heeft een ondernemer in het jaar van de investering en de eerstvolgende jaren vrij ruime af trekmogelijkheden. Indien gedurende een langere periode geen investeringen van betekenis worden gepleegd, heeft de on dernemer nauwelijks mogelijkheden om be lastingvrij zijn noodzakelijke reserveringen te doen. De hiertoe ingestelde commissie- Hofstra zal zich nader beraden op de waardering van het inkomen voor zelfstan digen ten opzichte van het inkomen van een loontrekkende. Naar aanleiding van de Interimnota In komensbeleid is de discussie omtrent een gegarandeerd minimuminkomen voor zelfstandigen op gang gekomen. Door de landbouworganisaties en het Landbouw schap is de vrees geuit, dat aanvaarding van een systeem van minimum-inkomen garanties een nadelige uitwerking zou heb ben op de overige beleidsinstrumenten. Los van deze vrees dringt zich de vraag op in hoeverre het reëel is, bedrijven, die op de langere termijn geen toekomstmogelijk heden bieden in stand te houden. Hierbij moet een uitzondering gemaakt worden voor oudere ondernemers, die geen alter natief meer hebben. Voor deze categorie ondernemers biedt de in het vooruitzicht gestelde beëindigingsregeling op termijn naar het zich laat aanzien voldoende mo gelijkheden. Met betrekking tot de niet-agrarische be drijven kan de handhaving van het voor zieningsniveau in bepaalde gevallen een argument zijn voor de invoering van een minimum-inkomengarantie. Handhaving van bepaalde winkels kan belangrijk zijn voor de leefbaarheid van een dorp of wijk. In de agrarische sector speelt dit argument nauwelijks een rol. Het gevaar voor ont volking van het platteland, waardoor grond buiten gebruik zou komen is theoretisch aanwezig, maar dit zal zich in de prak tijk niet voordoen. Als hoofdargument blijft voor de agrarische bedrijven dus over het sociale aspect, in die zin dat een ieder recht heeft op een redelijk bestaan. Dit argument weegt op dit moment bijzonder zwaar, gezien het zeer beperkte aanbod van werkgelegenheid buiten de agrarische sector, met name in agrarische gebieden. Behoud van werkgelegenheid zou een ar gument kunnen zijn voor een minimum-in komengarantie. Structureel lijkt het ech ter niet reëel om kunstmatig een aantal arbeidsplaatsen in stand te houden. Veel eer zal getracht moeten worden de moge lijkheden van alternatieve werkgelegenheid te verbeteren. Het in stand houden van niet rendabele bedrijven betekent een beperking voor de structurele ontwikkelingen in de land- en tuinbouw. Op den duur zal dit nadelige consequenties kunnen hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse land- en tuinbouw. Het beleid zal erop gericht moeten zijn de noodzakelijke structurele aanpassingen in de agrarische sector te stimuleren. Vanzelf sprekend is, dat de belangen van de ca tegorie „wijkers" hieraan niet mogen wor den opgeofferd. Tussen de groep bedrijven met ontwikke lingsmogelijkheden en de groep bedrijven, die op den duur zullen moeten afvallen, dreigt momenteel een categorie tussen de wal en het schip terecht te komen. Dit zijn de zogenaamde middenbedrijven. Een groot deel van deze bedrijven zou echter nauwelijks geholpen zijn met een minimum inkomengarantie. De meeste bedrijven in deze categorie zijn gericht op het voortbestaan; in dat kader zijn de mogelijkheden momenteel te be-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 33