wat ons bezig houdt] wob 2 ECONOMISCH WEERBERICHT Het bankbedrijf fungeert vanouds als een soort doorlopend registrerende barometer, die tijden van welvaart en malaise, van overvloed en schaarste, van hoop en vrees weerspiegelt. Geen wonder, want een groot deel van de geldstroom beweegt zich in de vorm van uitzettingen en toevertrouwde gelden door de handen van de banken. Als er verandering in die stroom optreedt, het geen altijd het gevolg is van het aanwijs baar zwellen of slinken van een van de vele onderstroompjes waaruit de hoofdstroom is samengesteld, wordt dat vrijwel dadelijk door de bank opgemerkt. Tegen deze achtergrond willen wij enige indrukken geven van onze ervaringen in het tot nu toe (begin september) verstreken gedeelte van het jaar. Wij doen dat vooruit lopend op de beschouwingen, die men bij het verschijnen van dit nummer reeds veel vuldig zal hebben kunnen lezen naar aan leiding van de „derde dinsdag in septem ber" (troonrede en begroting). De zorgen, die het beeld van de economische toestand bepalen zijn echter reeds duidelijk: zwakke financiële positie van het bedrijfsleven, achterblijven van investeringen (zelfs in ab solute zin), daling van het volume van de wereldhandel (voor het eerst in 25 jaar) en een aarzelend bestedingsgedrag der con sumenten. Zorgen die hard tot uitdrukking komen in een verontrustende stijging van het percentage werklozen. Wanneer wij de achter ons liggende maan den van dit jaar overzien, constateren wij dat het groeitempo van de uitzettingen van onze organisatie nog steeds vertraging on dervindt, zij het in iets mindere mate dan in 1974. Onze „barometer" wijst echter uit, dat er nu voor die vertraging heel andere oor zaken zijn dan vorig jaar. Hadden we toen te worstelen met een zeer krappe uitzet tingsruimte, nu wordt de groei van uitzet tingen duidelijk beperkt door invloeden van buitenaf. Er was sprake van inhaal van achterstallige aflossingen en onder in vloed van de renteontwikkeling van een herstel van de extra-aflossingen. Ook de verstrekking van nieuwe leningen bleef enigszins achter bij 1973, dat in vele op zichten betere vergelijking biedt dan 1974. In laatstgenoemd jaar zat de kredietver lening als het ware klem onder het zeer hoge rentepeil en onder de beperkingen, waartoe de interne liquiditeitspositie nood zaakte. Nu deze hinderpalen verdwenen zijn blijken er weer andere factoren te zijn die de kredietvraag afremmen. Wij wijzen op de geleidelijk zwakker geworden stimulans, die van de rentesubsidieregeling op de agrarische sector uitgaat, op de voortdu rende stagnatie in de woningbouwactivi teiten en meer algemeen op de ge ringe investeringsanimo die het bedrijfs leven als geheel vertoont. Dat wij, ondanks de weinig florisante positie waarin het niet-agrarische midden- en kleinbedrijf zich bevindt, toch een flinke groei van onze kredietverlening aan deze bedrijfssector konden waarnemen, heeft ons verheugd. Ongetwijfeld komt daarin tot uitdrukking de intensieve aandacht, die door ons in de afgelopen jaren aan deze sector is gewijd. Een ander opmerkelijk punt in onze erva ringen is, dat wij geen aanwijzing vinden van onderbesteding in de particuliere sec toren. Het aantal nieuwe persoonlijke lenin gen ligt dit jaar bij onze banken circa 30% boven het niveau van 1974. Dit wil overigens niet zeggen, dat ook wat ons be treft, een verdere toename van de consump tieve bestedingen niet nagestreefd moet worden. Ook menen wij dat men het lopende jaar moeilijk het stempel van overbesparing kan opdrukken. Het is waar, dat er een keer punt is bereikt in de alsmaar omhoog stu wende renteontwikkeling, die in 1974 ken merkte. Vergeleken bij 1974 was de aanwas van spaargelden de laatste maanden opval lend. Maar wanneer men deze aanwas corri geert, d.w.z. vermindert met de terugvloei ende bankdeposito's, dan blijkt de midde- lenaanwas relatief weer op ongeveer het normale niveau van vóór 1974 te zijn aange land. Hoe onze middelengroei zich verder zal ontwikkelen wachten wij af, maar enig optimisme op dit punt is op zijn plaats. Voor een toestand van overbesparing be staan echter voorshands geen aanwijzin gen. Wat de privérekeningen betreft, registreer den wij in de afgelopen maanden weer een extra toeneming van de saldi. Wij menen dat dit vooral een gevolg is van de infla toire inkomensontwikkeling. Voor de naaste toekomst voorzien wij in ieder geval een (zeer) ruime liquiditeits positie voor het bankwezen. Deze is veel meer het gevolg van het achterblijven van bedrijfsinvesteringen en ook van de ge ringe bouwactiviteit dan van te grote be sparingen. Ook onze barometer wijst derhalve uit, dat ons bedrijfsleven als het ware in een defen sieve positie terecht is gekomen. Men richt zich daar in op behoudende maatregelen om achter deze bescherming een beter kli maat af te wachten, waarin de rendements vooruitzichten verbeteren (met name de kos ten lonen! minder zwaar drukken) en waarin het vertrouwen weer zover hersteld wordt, dat men nieuwe investeringsbeslui- ten durft nemen. Dat zal in de eerste plaats de werkgelegenheid ten goede komen. Wij hopen, dat dat vertrouwen zo spoedig mogelijk hersteld zal worden. In dit verband wijzen wij op de bijdrage die dr. A. J. Ver flage elders in dit blad geschreven heeft. Voor ons deel zullen wij ons inspannen het bedrijfsleven zijn middelen van bestaan te doen behouden en belangrijker nog voor onze hele samenleving daarin weer een gezonde groei mogelijk te maken. Voor ons deel, die woorden moeten worden onder streept. Want alles wijst erop, dat we thans niet slechts met een lichte of zelfs ernstige recessie te maken hebben, maar veeleer met een echte depressie, die door aller- hand factoren ook internationale ver oorzaakt wordt. Het is nu de tijd om alle krachten, van overheid en bedrijfsleven in al zijn geledingen, in te spannen om die de pressie de baas te worden en het vertrou wen te herwinnen. Een moeilijke opgaaf, die we niet uit de weg mogen gaan. BANKFUSIES In het augustusnummer van ons blad werd in de rubriek „Zandloper" uitgeweid over de betekenis van de grootte van een bank. De onlangs aangekondigde plannen voor een overname van Mees Hope door de Algemene Bank Nederland, in navolging van de overname van Pierson, Heldring Pierson door de Amro-bank geven aanlei ding om nogmaals op dit thema terug te komen. De fusietendens in de sector van de alge mene banken toont eens te meer aan dat het voor de kleinere banken steeds moei lijker wordt om hun zelfstandigheid te be waren en tevens dat het voor de grotere banken aantrekkelijk is om nog groter te worden. Een sterk punt van onze coöperatieve bankorganisatie is dat de voordelen vari een grote bank in belangrijke mate kunnen worden gerealiseerd met behoud van klei nere zelfstandige banken aan de basis. De drang naar steeds grotere eenheden op bankgebied kan men vrijwel overal in de wereld ontwaren. Zij dateert ook niet van vandaag of gisteren. Wie een opstelling maakt van het aantal banken, dat 10 of 20 jaar geleden in ons land werkzaam was, zal zien dat zijn lijstjes behoorlijk zijn in gekrompen. Oude bekende namen zijn ver dwenen achter de namen die we nu tegen komen. Wij willen over deze ontwikkeling niet zonder meer juichen. In een veelheid van banken, die ieder een groep eigen cliënten bedienen, die vaak een zekere specialiteit vertonen, die in de breedte een gezonde concurrentie mogelijk maken, kan men veel aantrekkelijks zien. Het vervlakken van die verscheidenhe d door het ontstaan van een aantal zeer gro-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 4