uit onze
historie
35
Ook aan narigheid komt een eind en zo kon
in vreedzamer jaren, die echter niet zeer
voorspoedig waren voor de agrariërs, op 27
januari 1901 de voorzitter van den Boeren
bond een aantal Millenaren welkom heten.
(Een onverdelgbare kreet die elke voorzitter
op elke vergadering liet en laat horen).
Op die vergadering werd besloten tot op
richting van eene commissie tot aankoop
van meststoffen, maar ook werd gesproken
over de rentevoet van voorschotten „tot af
koop van de tiend".
Dat afkopen was een doorgaans vervelende
en langdradige aangelegenheid tot het be
ëindigen van een eeuwenlang bestaand heb
bend recht.
De encyclopaedie zegt hierover ongeveer
het volgende:
Tiendrecht is een Oud-Vaderlands recht
om een evenredig deel meestal één tien
de te heffen van gewassen, gegroeid op
grond, die bij een ander in gebruik is, of
van de jongen van dieren „op die grond ge
worpen".
Dit instituut is van kerkelijke oorsprong,
gebaseerd op teksten uit het Oude Testa
ment, maar kwam op allerlei wijzen in han
den van wereldlijke personen.
Bij de wet van juli 1907 zijn alle tienden op
geheven verklaard om tegemoet te komen
aan het groeiend verzet daartegen, doch
vanzelfsprekend werd door de Staat aan de
tiendgereohtigden een vergoeding gegeven
waartegen de fiscus de grondbelasting ver
hoogde gedurende 30 jaren.
Dat verzet kwam in Mill al in 1902 duidelijk
tot uiting. Men was zeer verontwaardigd
over de brutale eischen der tiendheffers en
den zwaren last der tiendplichtigheid.
De gemeente Mill en St. Hubert waarin de Boerenleenbank gevestigd is, wordt doorstroomd
door een paar miniriviertjes die het hogere land doorsnijden. Van de Beerse Overlaat zal
men geen last gehad hebben, maar de situering vrijwel recht ten zuiden van Grave zal wel
tengevolge hebben gehad dat de inwoners, telkens wanneer het strijdgewoel zich om
Grave concentreerde en dat gebeurde nog al eens slachtoffer werden van de beslist
niet humane soldeniers.
Ook daar zal veel doodsangst geleden zijn en vergeefs gepoogd om, wat men bezat aan
have, goet ende leijf, te beschermen.
Men wilde wel de zaak zo mogelijk minne
lijk maar niettemin doortastend tot oplos
sing brengen maar dat sloot niet uit dat de
tiendplichtigen de te betalen afkoopsom
wilden „drukken" door het in rekening la
ten zetten van zo hoog mogelijke onkosten
posten.
Inmiddels heeft de ons bekende Pater Van
den Eisen weer, steeds maar hamerend op
hetzelfde aambeeld, enkele redevoeringen
gehouden over ontstaan en werking van
Boerenbonden en Boerenleenbanken. Men
geloofde al dat schoons blijkbaar niet zo
voetstoots. Een algemeen ongeloof waar nu
nog publicity en propaganda-activiteiten
hun bestaan aan te danken hebben.
Maar ook in Mill kondigde de moderne tijd
zich aan toen in 1911 een interessante le
zing werd aangehoord over „bemesting
door kunstmeststoffen en al wat met de be
mesting in verband staat".
En eindelijk is er een zwakke echo te be
luisteren van de verschrikkelijke oorlog
want op 18 december 1914 verzocht de Eer
waarde Heer Kapelaan om „vooral in dezen
tegenwoordigen tijd de armen niet te ver
geten die, tengevolge der duurdere levens
middelen nog meer dan vroeger zullen moe
ten ontberen".
Hij deed een beroep op hunne (der leden)
liefdadigheid en „vertrouwde dat door het
geven van aalmoezen Gods barmbhartig-
heid zal neerdalen en wij bevrijd mogen
blijven van de verschrikking van den oor
log".
(Een eenvoudige afwenteling van groot ge
vaar, maar het zal wel niet zo simplistisch
bedoeld zijn).
Terugblikker heeft respect voor de held die
zo maar temidden van de Algemene Verga
dering durfde verkondigen dat hij van de
vele cijfers die hij hoorde, werkelijk geen
enkele ook maar een minuut lang kon ont
houden. Dat waren tóen natuurlijk meerde
ren met hem eens en daarom zou in het ver
volg het jaarverslag vooraf in een paar
weekbladen worden opgenomen.
Dat in St. Hubert intussen ook een Boeren
leenbank is opgericht en dus op last van de
Centrale Bank het werkgebied en de sta
tuten van Mill gewijzigd moeten worden,
valt wel zwaar op de maag dus besluit de
vergadering van 1917 „deze aangelegen
heid nog een jaar aan te houden" waar
schijnlijk in de hoop dat St. Hubert in die
tijd wel weer geliquideerd zal zijn.
Omdat de banken groeien, administraties
veel ingewikkelder gaan worden en de mo
gelijkheid tot „vergissingen" (verschrijvin
gen heet dat tegenwoordig) groter wordt
kondigde de Centrale Bank buitengewone
inspecties aan. Een maatregel waarvan Mill
bepaald niet geschrokken is.
Nog in 1920 was de scheiding tussen bond
en bank niet zeer duidelijk.
Een lid vroeg om uit de winst ten behoeve
van de leden een vleugel-egge aan te kopen
maar „Bestuur en Raad van Toezicht had
den weinig over om hiervan een voorstel te
maken wijl aan de drie zaaimachines die
ten gerieve van de leden waren aange
kocht, niet genoegzame zorg werd besteed
en ook niet-leden daarvan gebruik maak
ten". (U ziet en verneemt, lezers, dat de
moderne tijd niet tegen was te houden.)
Deze teleurstelling werd in 1921 door een
andere gevolgd want een aantal leden wil
wel graag naar het 25-jarig jubileum van de