onroerend goedbelasting 15 waarde in het economisch verkeer bepaling van de verkoopwaarde mr. j. g. zwierenberg Rabobank van maart jl. gaf in de rubriek „Wat ons bezighoudt" een globaal overzicht van de uitgangspunten voor de heffing van de Gemeentelijke Onroerend Goedbelasting. Daarbij werd onder meer uiteengezet, dat de „waarde in het economisch verkeer" geldt als één van de beide mogelijke heffingsgrondslagen. Daaraan werd de verwachting vastge knoopt, dat deze waardebepaling niet in alle gevallen zonder problemen zal verlopen. Bij het verzamelen van gegevens over dit aspect van de Onroerend Goedbelasting blijkt steeds opnieuw, dat deze verwachting niet ten onrechte werd uitgesproken. Het leek derhalve nuttig, dit onderdeel eens aan een wat nadere beschouwing te onder werpen. Het basisartikel voor de heffingsgrondsla gen is artikel 273 lid 2 van de Gemeente wet. Dit artikel luidt als volgt: ,,De belastingen worden, met betrekking tot elk onroerend goed ter zake waarvan de belasting geheven wordt, geheven naar eenzelfde grondslag, te weten: a. hetzij de waarde welke in het econo misch verkeer aan het onroerend goed kan worden toegekend; b. hetzij de oppervlakte van het onroerend goed etc." De eerste vraag die nu moet worden beant woord is deze: wat is „waarde in het econo misch verkeer". Lukt het daarop een slui tend antwoord te geven, dan dient nog te worden nagegaan hoe een dergelijke waar de wordt bepaald. Allereerst dient te worden opgemerkt, dat het begrip „waarde in het economisch ver keer" in de fiscale wetten niet nieuw is. Zou dat wel het geval zijn, dan zou men zonder vaste jurisprudentie in het geheel geen antwoord op deze vragen kunnen ge ven. Die vaste jurisprudentie bestaat dus. Vooral de jurisprudentie over het begrip „waarde in het economisch verkeer" in het kader van de vermogensbelasting is van belang. Ik wil u op deze plaats niet vermoeien met een uitsluitend juridische verhandeling over dit basisbegrip. Ik zou u slechts wil len vragen, wat naar uw oordeel waarde in het economisch verkeer is: b.v. 1. geld waarde, 2. ruilwaarde, 3. verkoopwaarde of wellicht 4. gebruikswaarde. Het zal u niet verbazen, dat in de literatuur hierover geen eenheid van opvatting be staat. De meest gangbare en ook door de Hoge Raad gebezigde formulering luidt als volgt: De waarde in het economisch verkeer is het bedrag, dat gelijk staat aan de prijs, welke door de meest biedende koper zou zijn besteed bij een verkoop, die op de voor het goed geschiktste wijze na de beste voorbereiding - derhalve op de voor het object gunstigste omstandigheden - wordt gehouden Ik zou deze definitie - vrijwel altijd - wil len vertalen met: „verkoopwaarde". Wel licht bent u thans geneigd te zeggen: oh, is het zo eenvoudig, zeg dan meteen: „De heffingsgrondslag is de verkoopwaarde". Het lijkt inderdaad eenvoudig, doch helaas zijn hiermede nog lang niet alle vragen beantwoord. B.v. welke verkoopwaarde moet worden gehanteerd: in bewoonde toestand of vrij opleverbaar. Deze kwestie is behandeld in het uitvoe ringsbesluit, waarin is bepaald, dat de waarde in het economisch verkeer moet worden gesteld op die, welke aan het on roerend goed dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen, met andere woorden vrij opleverbaar. Het vorenstaande samenvattend begint het begrip „waarde in het economisch ver keer" thans gestalte te krijgen: „Verkoop waarde bij vrije oplevering". Hiermede is dan echter slechts de eerste vraag beantwoord. Er zal nog nader beke ken moeten worden hoe een dergelijke ver koopwaarde bepaald moet worden. Deze vraag is eigenlijk nog moeilijker te beantwoorden dan de eerste. Dit vindt vooral daarin zijn oorzaak, dat op dat punt een aanzienlijk minder eenduidige juris prudentie bestaat. Deze zal zich nog die nen te ontwikkelen bij de verdere invoe ring van deze nieuwe Onroerend Goedbe lasting. Toch lijkt het mij noodzakelijk aan dit punt bijzondere aandacht te besteden, om dat daarmee samenhangt op welke wijze dient te worden gehandeld bij de invulling van het aangiftebiljet voor de Onroerend Goedbelasting. De verkoopwaarde van onroerend goed kan in beginsel worden afgeleid uit de prijzen, waarvoor vergelijkbare onroeren de goederen worden gekocht en verkocht. Mede aan de hand van plaatselijke om standigheden kan een deskundige aldus op redelijke wijze tot een prijsbepaling ko men. Een absoluut vereiste hiervoor is echter dat voor dergelijk onroerend goed een markt bestaat, waarop redelijk frequent wordt gehandeld. Indien dat niet zo is, zul len verschillende toevallige factoren inci denteel de prijs bepalen, doch van een ob jectieve verkoopwaarde zal dan geen sprake zijn. Met andere woorden deze methode van prijsvergelijking om de verkoopwaarde vast te stellen gaat alleen op bij courante on roerende goederen. Is een onroerend goed incourant dan is deze methode onbruikbaar, omdat geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar is. In die gevallen zullen andere wegen moeten worden bewandeld om de verkoopwaarde (of wellicht is het beter hier te spreken van de „waarde in het economisch verkeer") te bepalen. Bijvoorbeeld een deel van de bankgebou wen is incourant. Dit geldt echter niet voor alle. Een aantal (bij)kantoren is namelijk gevestigd in stan daard-eenheden in winkelcentra of in pan den, welke met een geringe verbouwing tot kantoorruimte zijn ingericht. Dergelijke kantoren hebben vaak terstond of soms na kleine verbouwingen alternatieve aanwen dingsmogelijkheden, waardoor zij als cou rante panden kunnen worden aangemerkt. De waardebepaling daarvan dient dus op

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 17