9 op dat moment wel slachtoffers en dan denk ik vooral aan die mensen die met het oog op hun oudedagsvoorziening jarenlang wat opzij hadden gelegd in de vorm van pensioenpremies of beleggingen in no minale schuldtitels. Dit onrecht te zamen met het vertekende beeld van de inflatie vermocht evenwel niet de publieke opinie massaal tot het inzicht te brengen dat er fundamenteel iets mis dreigde te gaan met onze economie. Ik ben ervan overtuigd dat het merendeel van de voor het sociaal- economische beleid in ons land verant woordelijke politici zich wel bewust zijn geweest van het onrecht en de verder strekkende risico's die de aanhoudend sterke stijging van de loonkosten met zich meebracht. Zij hebben echter, vooral reke ning houdend met partijpolitieke belangen, niet de moed kunnen opbrengen om hier van openlijk te getuigen. Thans verzucht minister-president Den Uyl blijkens een onlangs gepubliceerd interview in een van de landelijke ochtendbladen: „We erken nen dat er een zekere verstoring is tussen de gestegen arbeidskosten en het aantal wenselijke arbeidsplaatsen. Er zijn te wei nig arbeidsplaatsen in ons land, we moe ten weer nieuwe scheppen, enigszins zoals we in de jaren vijftig hebben gedaan. De jaren van de acht industrialisatienota's en de ingehouden stijging van de arbeids kosten. Die ontwikkeling staat sinds 1964 stil." Ik ben van mening dat de minister-presi dent hier inderdaad de kern van het pro bleem raakt. Deze erkenning komt echter wel wat laat, terwijl men zich verder kan afvragen of de regering ten volle bereid is om uit deze erkenning thans de conse quenties te trekken in de vorm van een hierop afgestemd beleid voor de toekomst. Afgaande op de plannen zoals die in en rondom de miljoenennota zijn bekend ge maakt is hierover op zijn zachtst gezegd nog twijfel mogelijk. Het probleem waar de regering en de partijen die deze regering steunen duidelijk mee worstelen is hoe zo'n beleid valt te verkopen bij hun achter ban. Aan de ene kant zou men mogen verwachten dat dit thans gemakkelijker is, gegeven de wijze waarop voor iedereen duidelijk zichtbaar aan het daglicht is ge treden hoezeer vooral ook in samenhang met de stijging van de belasting- en sociale premiedruk grenzen zijn overschreden in de stijging van het loonkostenniveau. Aan de andere kant staat daar echter als factor die dit moeilijker maakt tegenover, dat de tegenstellingen in onze maatschappij, die aan toenemende polarisatie lijdt, sterker dan ooit zijn toegespitst. Wat dit laatste betreft zou het naar mijn idee onvergeeflijk zijn wanneer het thans overheersende belang van het scheppen van werkgelegenheid voor iedereen zou worden opgeofferd aan idealistische maat schappijvisies. Voorop dient te staan dat de overheid de taak heeft om in het bij zonder op te komen voor de sociaal zwak keren in onze samenleving. Om aan dit uitgangspunt zoveel mogelijk tegemoet te kunnen komen is een gezonde economie van primair belang. Wat onze economie echter duur is komen te staan is de manier waarop aan het streven naar verkleining van inkomensverschillen gestalte is gege ven. Hierbij zijn werkelijke of vermeende be langentegenstellingen tussen arbeid en kapitaal en tussen werkgevers en werk nemers nodeloos toegespitst. Het inko mensverdelingsvraagstuk dient allereerst een kwestie te zijn van verdeling van in komen over mensen en niet van verdeling over abstracte categorieën. Symptomatisch voor deze misvatting vond ik in dit verband de kritiek van een tweetal mensen op de visie die prof. dr. Th. Stevers gaf in dat zelfde ochtendblad van woensdag 17 sep tember jl. Het kernpunt in de beschouwing van Stevers die ik in grote lijn onderschrijf is dat de stijging van de belasting- en so ciale premiedruk in het kader van de uit breiding van de sociale voorzieningen heeft geleid tot extra looneisen die niet geheel in de prijzen worden doorberekend. Dit heeft geleid tot onrendabele produkties en aantasting van winsten en winstvooruitzich ten met als gevolg dat bestaande arbeids plaatsen verloren gingen en er bovendien minder nieuwe arbeidsplaatsen bijkwamen. De voor de hand liggende conclusie is dan ook dat het aangrijpingspunt voor een economisch herstel moet liggen in een drastische beheersing van de loonkosten. Om de daling van de loonkosten te berei ken pleit Stevers voor een programma waarbij de collectieve lasten over enige jaren gespreid aanzienlijk worden ver laagd. De kritiek op deze visie waar ik hiervoor op doelde, werd als volgt onder woorden gebracht: „Stevers en met hem al de on dernemers, de VVD enzovoort zien het niet zitten dat mensen wel consumptiegoederen kunnen kopen van hoge lonen en hun (nog steeds te lage) sociale uitkeringen. Liever hebben zij grotere winsten waarvan nieuwe machines gekocht kunnen worden, die trouwens op zich weer arbeidsbespa rend werken. Dat kan alleen als de massa van de Nederlandse werkenden en werk lozen de buikriem aanhaalt: de reële lonen in de ondernemingen moeten omlaag, wer kers in de sociale sector moeten ontslagen worden, enzovoort." Voorts werd opge merkt: „De situatie, waarbij gemiddeld 5 percent van het inkomen uit bedrijven toe valt aan de factor kapitaal is zo slecht nog niet, omdat deze 5 percent nog altijd voor niets, de tegenprestatie is eigenaar te zijn, in de zak kan worden gestoken." Deze reactie geeft naar mijn mening, zij het enigszins gechargeerd, weer hoe op dit moment nog door velen wordt aangekeken tegen de huidige economische moeilijkhe den en de oplossingen die hiervoor van de zijde van economische deskundigen wor den aangedragen. Het is tegen deze ach tergrond dat het moeite kost om een beleid gericht op gezondmaking van de economie geaccepteerd te krijgen. Wanneer de rege ring echter voor dit soort benaderingen door de knieën moet dan ziet de sociaal- economische toekomst van ons land er niet erg rooskleurig uit. De ontwikkeling in de richting van verklei ning van inkomensverschillen is teveel verlopen langs de weg van categoriale inkomensverschuivingen, dat wil zeggen verschuiving van winst-, rente- en pacht-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 11