31
tanende marktmacht
prijsverwachtingen
king van dit indirecte pressiemiddel voor
prijsverhoging niet onderkend.
Het waren juist Perzië en Venezuela, die, ten
tijde van het Arabische olie-embargo, bin
nen de OPEC met krachtige prijsverhogin
gen voorop gingen.
Beide organisaties OPEC en OAPEC
doelen dus op een maximale gebruikmaking
van hun monopolie-achtige positie op de
aardoliemarkt. Hierbij staat de verdere uit
schakeling van de nivellerende invloed
van de internationale oliemaatschappijen
op de voorgrond.
ves is het niet aannemelijk dat de eerder dit
jaar genoemde prijsverhogingen van 30%
worden gerealiseerd. Ook de in zijn prijs
politiek doorgaans vrij agressieve Sjah van
Perzië heeft onlangs zijn wensen gekort
wiekt en slechts een inflatiecompensatie
verlangd. Matigende geluiden kwamen
eveneens uit Saoedi-Arabië en Venezuela
die dit jaar met Koeweit en Libië tot de grote
verliezers behoren gezamenlijke inkom
stenderving van 6.9 miljard
Het is derhalve mogelijk dat de olieprijs na
30 september a.s. in het geheel niet wordt
Tot nu toe konden de olieproducerende
landen hun eisen naar hogere prijzen
steeds tegen de achtergrond van stijgende
vraag naar olie doordrukken. Nu echter
worden de toch al niet coherente organisa
ties met een dalende vraag geconfronteerd,
die in toenemende mate de hechtheid van
dit grondstoffenkartel op de proef gaat stel
len.
De totale afzet van olie van de OPEC-lan-
den kwam in de eerste helft van dit jaar uit
op 657 miljoen ton ruwe olie. Vergeleken
met het resultaat van de overeenkomstige
periode in 1974, van 789 miljoen ton, dat
overigens nog werd beïnvloed door de na
werkingen van het olie-embargo, betekent
dit een achteruitgang van 1672%. De he
vige afzetfluctuaties binnen de OPEC-groep
(van -40 in het geval van Ecuador en
Libië naar 23% voor de olie-exporten
van Gabon) duiden op prijsdumping in de
vorm van speciale kortingen, het opheffen
van kwaliteitstoeslagen en vooral door het
rekken van betalingstermijnen. De onenig
heid tussen de leden van het OPEC-verband
is dan ook niet achter gesloten deuren ge
bleven. Kort geleden beschuldigde de Alge
rijnse Staatsoliemaatschappij Nigeria, Libië
en Irak openlijk van ongeoorloofde prijs
verlagingen.
Deze aanklacht kwam gelijktijdig met een
mededeling van het Secretariaat van de
OPEC dat er aandacht zal worden besteed
aan de „prijsaanpassingen". Het Secreta
riaat zou derhalve voornemens zijn een spe
ciale commissie te benoemen, die een re
glement moet opstellen voor het in de prijs
tot uitdrukking brengen van de verschillen
(zwavelgehalte, soortelijk gewicht en
vrachtprijs) tussen de diverse oliesoorten.
Met een dergelijk reglement hoopt men
„onjuiste prijsaanpassingen" te voorkomen.
Voorshands liggen de olieprijzen echter
onder de niveaus van eind 1974. Tot nu toe
hebben zes OPEC-landen hun prijzen laten
zakken zonder overleg met de organisatie:
Aboe Dhabi, Ecuador, Indonesië, Irak, Li
bië en Nigeria. Een barrel ruwe olie die offi
cieel tegen een prijs van $12.60 verhandeld
dient te worden, was bijvoorbeeld in de
laatste maanden te krijgen tegen 10.60
11.60 in Indonesië en tegen 11.10 in Libië,
een land dat tijdens de oliecrisis nog
20 - 25 per vat vroeg.
Tegen de achtergrond van de teruglopende
vraag en de aanzienlijke capaciteitsreser-
DE OPEC IN HET EERSTE HALFJAAR VAN 1975 (IN MILJOEN TON RUWE OLIE)
Saoedi-Arabië
Iran
Irak
Koeweit
Aboe Dhabi
Katar
Doebay
Shardja
Venezuela
Nigeria
Indonesië
Libië
Algerije
Gabon
Ecuador
OPEC-landen
produktie
produktie
eerste
eerste
technische
halfjaar
halfjaar
mutatie
bezettings
capaciteit
1974
1975
in
graad
257,5
208,4
170,5
18,2
66,2
162,5
153,1
135,8
11,3
83,6
65,0
44,9
54,3
17,2
83,5
95,0
71,2
53,3
25,1
56,1
48,0
36,8
30,0
18,4
62,5
16,3
13,0
11,5
11,3
70,5
7,9
5,8
6,3
8,6
79,7
1,1
1,0
1,0
0,0
90,9
82,5
77,9
63,1
19,0
76,5
62,5
56,9
42,8
24,8
68,5
40,0
36,6
30,6
16,3
76,5
75,0
46,0
28,0
39,1
37,4
27,5
27,3
21,3
22,1
77,5
5,3
3,9
5,1
22,8
96,0
5,6
5,9
3,5
40,3
62,5
951,7
788,7
657,1
16,7
69,1
verhoogd of slechts (symbolisch) met
5-10%, zulks mede ter illustratie van de
(vermeende) hechtheid van het kartel. Het
afzien van drastische prijsverhogingen
wordt voor de olieproducerende landen ver
zacht door de koerswinsten van de dollar
in de laatste maanden.
Het plan om vanaf 1 oktober a.s. in plaats
van de dollar de speciale trekkingsrechten
als „berekeningbasis" voor de olieprijzen
te gaan hanteren, is dan ook allengs naar
de vergetelheid geschoven. De tegenwaar
de van deze rekeneenheid van het IMF, die
bepaald wordt door het gewogen gemid
delde van 16 nationale munten, daalt name
lijk wanneer de dollar op de valutamarkten
koerswinsten boekt').
Zie M. van den Adel, How stable is the
new SDR, Euromoney, oktober 1974, blz.
30-32.