11 De heer Manschot in gesprek met mej. J. A. Waalkens, zijn secretaresse. (Foto's T. T. van Diejen) De Postbank laat ik hier maar rusten. Men kent ons standpunt. Ik vind dat er geen dwingende noodzaak is om naar zo'n staatsbank te streven. Anders dan vroeger spelen we nu ook veel meer bij emissies mee, denk aan de recente toetreding tot het emissiesyndicaat voor leningen van de Bank voor Neder landse Gemeenten. Dat terrein is in de toekomst nog wel wat voor uitbreiding vatbaar. Juist door onze omvangrijke en breedgespreide cliëntenkring kunnen wij in dergelijke syndicaten een belangrijke functie vervullen". Gedurende de eerste twintig jaren van uw loopbaan zat u nu niet bepaald in de coöperatieve sfeer. De Nederlandsche Bank en de Bankiersvereniging hebben tóch wel een wat ander klimaat dan onze organisatie. Hoe hebt u zeventien jaren geleden die overgang ervaren? We komen nu wat los uit het bancaire vlak en ik merk, dat ik hiermee direct Anklang opwek, want de jeugdherinneringen komen boven: „Vergeet niet", lacht hij, „dat ik iets langer dan 40 jaar geleden nog op de lagere school in Winterswijk zat en toen al zelf een spaarboekje bij de boerenleenbank had. Vader was huisdokter in Winterswijk en we hadden thuis een sterk meeleven met de boeren. Van grootmoederszijde heb ik het „Achter- hoekse boerenbloed". Dat zit er in! Hij haalt een schilderijtje van een mooie boerderij in een Achterhoeks landschap. „Kijk, die heeft mijn vader zelf laten bouwen, waarvoor de heide door de Heide Mij werd ontgonnen. Het was een afgelegen streek, waar je haast niet kon komen; het dorp zei: de dokter is gek geworden om daar op „de Valkeniersbulten" aan de gang te gaan. Nu is het één van de mooiste boerderijen in de streek. Ik hou van die buurt en was altijd graag in de natuur, logeren op boerderij van familie en later ook veel kamperen. In ieder geval vond ik het een hele positieve ervaring toen ik in 1958 met onze coöpera tieve banken in aanraking kwam. Vooral heb ik het altijd fijn gevonden om wat ik wist in zo eenvoudig mogelijke taal aan anderen over te brengen. De sfeer van samenwerking in de organi satie ligt mij persoonlijk heel goed. Ik ben geen man voor het conflict-model, maar voor het harmoniemodel. Van de andere kant heb ik ook het gevoel gekregen, dat de organisatie mij vertrouwen schonk en in die omstandigheden werk ik het best en het liefst." Ik geloof, dat we met die laatste opmer kingen ook weer iets van de kern van de heer Manschot ontdekken. Hij heeft me ook wel eens laten merken, dat hij het eigenlijk afschuwelijk vond (dat was het woord) dat je door zo'n (hoofd-)directeurspositie van een groot bedrijf zo eenzaam komt te staan van heel veel mensen. Dat zijn dan mensen, die in zo'n verhouding hun spontaniteit verliezen. Ik weet echter ook zeker, dat er heel wat in onze organisatie zijn, die ten aanzien van de heer Manschot wel beter weten en uit eigen ervaring aan hun persoonlijke con tacten met hem de beste herinneringen bewaren. Bankiers zijn in het algemeen een slag mensen, dat nou niet bekend is om hun gevoel voor humor en aanleg voor het zien van het relatieve in hun denken en doen. Als dat waar is, is de heer Manschot beslist een uitzondering op die regel, zoals ik zelf vaak ervaren heb en velen, die nauw met hem hebben samengewerkt, mij hebben bevestigd. We komen aan het slot. Het oordeel van een man, die aan het einde van zijn carrière, voor ongeveer de helft in ons midden doorgebracht, nog eens zegt wat hij van de coöperatieve organisatie denkt: „Ik vind onze coöperatieve banken, ook in de concurrentie met commerciële banken, zeer levensvatbaar. Maar voorwaarde is dat de lokale banken toestaan dat de Centrale Bank sterk blijft. Anders is de eenheid ver loren, want de belangen lopen plaatselijk sterk uiteen. Een gedachte, als zou alleen de N.V.-vorm op den duur levensvatbaar zijn, acht ik niet juist. Want de coöperatieve ondernemings vorm heeft ons door de jaren heen over vloedig blijk gegeven van een groot aan passingsvermogen. Dat zullen we ook in de toekomst kunnen blijven tonen, mits de leden tijdig en goed voorgelicht worden omtrent de problemen." En dan voegt hij er nog eens aan toe: „ik heb de overgang indertijd naar ons coöpe ratieve bedrijf menselijk gesproken steeds als winst ervaren." De heer Manschot moge weten, dat wij hem, nu hij voor een „nieuwe overgang" staat, die winst van harte meegeven. Hij heeft het verdiend! J. R. H.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 13