37 nH-:-J er altijd wel blijven (dat geeft aan ettelijke opsporingsbevoegden weer brood op de plank) want nogmaals geld stinkt niet en zo bleek in 1904 dat een lid, dat een voorschot vroeg, tevens melkrijder was. Dat was hem niet kwalijk te nemen, maar wel dat hij melk van zijn klanten af roomde en deze room bij zijn eigen partij deed. Die man verdiende dan ook geen voorschot. Met „ambachtslieden" was het ook al op passen. Zij zijn niet bepaald steunpilaren van de bank, want ze willen alleen maar voorschotten krijgen en niets deponeren; daarop kan de bank niet blijven draaien. Even wankelden bank en „Augurkenbond" op hun grondvesten omdat die bond, on juist geadviseerd, door speculatie een aan zienlijk verlies leed, waardoor nogal dras tische maatregelen moesten worden geno men. Een vervelende geschiedenis in een kleine plaats waar vele belangen zo met elkaar verweven zijn. Een circulaire, ontvangen in 1906 van de Centrale Bank, met een bede om hulp voor de weduwe van een kassier die in diepe ellende is gedompeld, bracht na een col lecte onder de 59 aanwezigen de milde bij drage van 7,34'/2 op, oftewel 0,12'/2 per hoofd, waarmee de weduwe alweer een dag verder kon leven. Misschien kon de kassier daarom wel in 1907 zijn verslag in „doorloopenden opgewekten toon, waarbij wanklanken niet werden gehoord" voor dragen. In het elfde jaar van de bank, op de elfde algemene vergadering in de elfde maand van het jaar 1911 werd een belangrijke (verder niet genoemde) statutenwijziging aangenomen. Een carnavaleske toestand was dat. De heer Copray wilde, na dertig jaar voor de bank te hebben gewerkt, in 1932 van zijn welverdiende rust gaan genieten. Zijn pensioen ging op 1 februari in; op 2 fe bruari overleed hij. De mens wikt maar God beschikt. Zijn nagedachtenis is nog vele jaren in hoge ere gebleven. Alphen aan den Rijn, de bank waar Tb. met u de rondrit in kring 22 wil beëindigen, or ganiseerde in november 1974, tezamen met de Historische Vereniging, een interessan te en zeer goed bezochte tentoonstelling in het bankgebouw: „Alphen Anno 1900". Misschien een goed voorbeeld ter navol ging? Toen het in 1968 vijftig jaar geleden was dat Aarlanderveen, Alphen en Oudshoorn (Oussoren zeggen ze daar) werden sa mengevoegd, liet de burgemeester in zijn voorwoord tot het gedenkboek het „Tem pora mutantur" (de tijden veranderen) en het „Memento mori" duidelijk spreken: „De mens ziet dingen eindigen Die hij niet heeft zien beginnen. En hij ziet andere beginnen Die hij niet zal zien eindigen." Alphen, de Romeinse legerplaats op de grote weg west-oost, waar nu nog herhaal delijk oudheden uit vele perioden worden gevonden. Overstromingen, invasies plunderende Vi kingen, evangeliepredikers Willibrord en Bonifacius, brandschattingen. Hoekse- en Kabeljauwse twisten, Spaanse en Franse moordende en brandstichtende troepen. De „gewone" feiten die we overal tegen komen. De Rijn uitgediept in 1680 waardoor scheepstimmerwerven, steen- en pannen- bakkerijen, lijnbanen en een zaagmolen zich konden vestigen naast vee- en zuivel handel. „Vroeger" ongeveer veertig „seer fraaye' buitenplaatsen. -".'"ff Rouwbord uit de 15e eeuw in de Hervorm de Kerk te Alp hen. Theodorus de Smeth, door keizerin Ca- tharina de Grote van Rusland in de adel stand verheven, kocht de gansche Heer lijkheid in 1766. Blijkbaar een goed jaar voor bankiers. Geen enkel of zeer weinig begrip voor hygiëne en sanitair. Daardoor epidemieën van chcolera en pest, tot in 1903 een ech te waterleiding werd aangelegd. Tussen 1868 en 1917 werden te Alphen vele bankinstellingen opgericht, waar onder in 1899 een „Filiaal van de Coöpe ratieve Boerenleenbank". Aan de „Overkant" ligt Oudshoorn waar van de levensloop niet zo veel afwijkt van Alphen. Ter bespoediging van het verkeer op de Rijn werd in 1664 door Utrecht, Woerden en Leyden gezamenlijk een jaagpad aange legd. Van het intensieve trekschuitenver- keer profiteerden vele herbergen. Langs de Heimanswetering (kanaal naar de Haar lemmermeer) voeren in 1714 nog duizen den Friese, Zeeuwse, Vlaamse en uit heemse schepen. Aarlanderveen wordt voor het eerst ge noemd in 1214. Wouter van den Vene. leenman van Floris V, ontving twee akkers in leen, strekkende vanaf de Rijn „Also verre alse die vene gaat, wonnen ende on gewonnen" (ontgonnen of niet-ontgonnen). Het is thans een zeer diep gelegen droog gemaakte polder met een bemaling op en kele plaatsen, van vier „trappen", wat echt iets bijzonders is. Zwammerdam (u herinnert zich de belang wekkende vondsten van Romeinse schepen toch wel?) was eertijds een grensvesting met alle narigheden daaraan verbonden, die Tb. nu niet nog eens gaat herhalen. Het is altijd en overal hetzelfde sombere liedje. (Het wordt tijd dat Tb. eens naar een kring gaat waar vrolijker gezongen wordt, maar die zal wel nergens te vinden zijn.) Alle narigheden verhinderden niet dat men op godsdienstig gebied zeer verdraagzaam bleef en alle sancties en poenen aan laars en klomp lapte. Dat is toch wel een posi tief geluid. Dit was dus iets over de „bestanddelen" van Alhpen aan den Rijn waar op 20 no vember 1899 in Hotel de Vergulde Wagen de bank werd opgericht, met 's voorzitters wens, „dat steeds bij verschil van meening alle heftigheid vermeden wordt", hetwelk een sympathieke beginselverklaring is. Het aansluiten bij de Centrale Bank en het, mede daardoor, krijgen van de bekende subsidie is een lange lijdensweg, ook al omdat de Centrale Bank maar geen schot in de zaak bracht. Al met al duurde dit bijna een half jaar. Veel te lang voor een bankje dat om geld zat te springen. En er moest propaganda gemaakt worden, maar hoe? In kranten? Dat kan wel goed zijn, maar men ziet toch wel graag resul taat van het daarvoor bestede geld. In de kerken dan? Voorzitter meent dat al zou de boerenleen bank vanaf de kansels worden aangepre zen, dat weinig nut zou hebben omdat de Alphenaren in maatschappelijke zaken naar hun eigen oordeel handelen. Tb. meent - en dat is zeer uitdetijds - dat ze daarin het grootste gelijk hadden. Zou de Rijnland Bank de overtollige gelden (die waren er blijkbaar in 1902 al) in depot willen nemen? Daardoor spaart men de overtollige portokosten van geldzendingen naar Utrecht. Hierin lette men op de „klein tjes" maar ook: „De kassier welke niet ter bestemder plaatse was om een vergadering bij te wonen, wordt door den Directeur ge vraagd of hij zich verplicht gevoelt om evenals de Bestuursleden een Gulden boete te betalen voor absentie". Wel ja, denkt en zegt kassier en spekt de kas heel sportief. (Het gelach is niet in de vergeelde notulenbladen vastgelegd.) Er klinkt oprechte verontwaardiging uit de notulen van december 1902. Er is namelijk een brief ingekomen van het „Centraal Be stuur" waarin wordt medegedeeld dat de minister den Inspecteur van Landbouw heeft opgedragen of de verleende voor schotten inderdaad dienen ter bevordering van landbouwbelangen en alzoo op onge regelde tijden zonder voorafgaande waar schuwing de boeken van eenige banken zal kunnen inzien. Daarmee was de boot mooi aan! „De Directeur begreep niet met welk recht de Staat onze bank zou controlee ren en het is hem ook niet duidelijk dat het Centraal Bestuur zich met deze mis-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 39