23
wedloop om afzet naar
olielanden
terugsluizen van oliegelden
helpt, maar levert problemen
wereldwijde economische
instorting voorkomen
Naast verstoringen in de reële (goederen-)
sfeer had de oliecrisis ook ernstige reper
cussies in de monetaire sector tot gevolg.
De verviervoudiging van de olieprijzen ver
oorzaakte bij vrijwel alle olieconsumerende
landen grote betalingsbalansmoeilijkheden,
immers de verhoogde waarde van de olie
importen trof de landen in een situatie van
stagnerende exportactiviteit en versterkte
importen van andere grondstoffen. Landen,
met name Italië en Groot-Brittannië, die
reeds in 1973 met tekorten op de handels
balans te kampen hadden, zagen deze te
korten maandelijks vergroten. Andere wer
den met een nieuwe positie van deficietland
geconfronteerd. Van de olieconsumerende
landen kenden alleen Duitsland en de Be-
neluxlanden geen betalingsbalansproble
men. Als reactie op deze situatie gingen
dr. m. van den adel
verscheidene landen ertoe over importres
tricties in te voeren (bijvoorbeeld Dene
marken en Italië) en/of krampachtige po
gingen te ondernemen de markten van de
nieuwe rijke landen te veroveren.
Hoewel Franse, Italiaanse en Engelse be-
drijfs- en overheidsdelegaties vaak geziene
gasten van de olielanden waren, bleek ach
teraf Duitsland de meeste successen in het
veroveren van nieuwe afzetmogelijkheden
te hebben geboekt. De exporten van dit
land naar de OPEC-landen steeg met 73%
tot rond ƒ10 miljard. Engeland zag haar
exporten naar deze regio met 50 omhoog
gaan. Nederland daarentegen bleef met een
exportstijging van 30% van 1,2 miljard
naar 1,6 miljard (in de eerste drie kwarta
len) ietwat in deze ontwikkelingen achter.
Ondanks de - tegen de verwachtingen in -
snelle groei van de invoer van de OPEC-
landen (van 21 miljard naar 36 miljard)
en een versterkt gebruik van het dienstver
keer realiseerden deze landen door de van
44 miljard naar 133 miljard gestegen
waarde van hun exporten een overschot van
65 miljard op de lopende rekening van de
gezamenlijke betalingsbalans - 45 miljard
meer dan in 1973. Dit overschot resulteerde
in een tekort van 40 miljard op de lopende
rekening van de gezamenlijke betalings
balans van de industrielanden en van 25
miljard op die van de niet tot de OPEC be
horende ontwikkelingslanden.
De financiële consequentie van deze ingrij
pende verschuiving van het wereldhandels
patroon was dat de olieconsumerende lan
den in 1974 voor ongeveer 50 miljard mid
delen ter financiering van deze schuldpo
sitie moesten opbrengen; het restant van
de netto-verplichtingen tegenover de OPEC-
landen - 15 miljard - werd door deze in
de vorm van handelskredieten aan de de-
biteurlanden gedekt. Door de bereidwillig
heid van de Arabische beleggers - dit moet
met klem worden gezegd - zijn de interna
tionale financiële markten erin geslaagd dit
deficitmanagement te verwezenlijken. Vol
gens schattingen van de Amerikaanse fe
derale bank hebben die olielanden het af
gelopen jaar ongeveer 16 miljard op de
eurovalutamarkt gedeponeerd, 10,5 mil
jard werd in de Verenigde Staten geïnves
teerd, hiervan diende 5 miljard voor de
aankoop van speciale US-staatsfondsen,
6,5 miljard werd in Groot-Brittannië be
legd, 5,5 miljard werd direct geleend aan
overheden, 2,5 miljard in de vorm van
obligaties aan internationale (ontwikke-
lings)organisaties en voor 4 miljard werd
in aandelen van particuliere ondernemingen
in Europa en Japan belegd.
Deze procedure van terugleiden van gel
den van de overschotlanden naar die lan
den met betalingsbalansmoeilijkheden, het
recyclingproces dus, heeft echter niet zon
der wrijvingen plaatsgevonden. Op de euro
valutamarkten gingen in de loop van het
jaar banktechnische problemen - liquidi
teit en solvabiliteit - in steeds sterkere
mate wegen. Het overgrote deel van de
geldstroom uit het Midden-Oosten werd
aanvankelijk in de vorm van korte termijn
deposito's belegd. De beleggers wilden
eerst de mogelijkheden van een zekere en
rendabele investering van hun plotselinge
dollarzegen verkennen. De eurodollarmarkt,
waar gelden in verschillende valuta voor
een periode variërend van 1 dag tot 1 jaar
kunnen worden gedeponeerd, werd hier
door in het eerste halfjaar met 19,2 mil
jard verrijkt. De behoefte aan financiering
van olie-importen kon echter niet met kor
te gelden worden gedekt. De eurobanken
aanvaardden aanvankelijk de termijntrans
formatie. De steeds sterker groeiende om
vang van de „uit-kort-maak-lang" transac
ties bemoeilijkte niet alleen de refinancie-
ring maar verhoogde tevens de risico's van
deze transacties. Naast de koersrisico's
voor de aan te trekken middelen trad in
steeds sterkere mate een renterisico op.
Spoedig bleek dat de in de kredietcontrac
ten overeengekomen rentemarge vaak niet
te realiseren was en tal van banken moes
ten de gelden dan ook tegen een negatieve
marge doorgeven. Toen tevens bleek dat
de betalingsbalansontwikkeling van bepaal
de debiteurlanden een behoorlijke delging
van de schulden in gevaar ging brengen,
besloot het bankapparaat de eurokrediet
verlening drastisch te beperken. Roll-over-
leningen in de grootte van 1 miljard
maakten plaats voor leningen van 100-
150 miljoen. Het opdrogen van euroleningen
aan overheidsinstellingen was dan ook de
oorzaak van de achteruitgang in de euro
kredietverlening in het tweede halfjaar -
slechts 8 miljard -.
De terughoudendheid van het bankapparaat
in het transformatieproces en restricties die
door verscheidene landen op kapitaalim
porten werden afgekondigd, bewogen de
geldgevers uit de olielanden ertoe in het
tweede halfjaar gelden op langere termijn
te beleggen. Binnen 6 maanden werd de ka
pitaalmarkt van de olieproducerende lan
den één der belangrijkste financiële centra.
Via vrijwel uitsluitend onderhandse lenin
gen werd hier een bedrag van 2,5 miljard
opgenomen. Daarnaast investeerden de
olielanden voor 6 miljard in het bedrijfs
leven in het buitenland. De Arabische be
leggers reageerden dus positief op de ver
anderde marktsituatie.
De reeds bestaande hoge schuldenlast van
de ontwikkelingslanden en enkele industrie
landen bemoeilijkte in steeds sterkere mate
hun toegang tot de internationale financiële
markten. Voor de betaling van de oliereke
ningen moesten zijn hun toevlucht nemen
tot andere financieringsbronnen. Een ka
naal waarlangs middelen werden aange
trokken was de internationale ontwikke
lingsorganisatie (Wereldbank, Inter-Ameri-
can Development Bank, Asia Development
Bank). Deze ontwikkelingsbanken die op
grond van overheidsgaranties minder weer
stand bij het aantrekken van middelen on
dervinden, gingen het afgelopen jaar in
sterke mate als intermediair tussen de in
ternationale kapitaalmarkt en de betrokken
landen optreden en namen 3,6 miljard in
de vorm van obligaties op. Dit tegenover
1973 verdubbelde volume kon echter de fi
nancieringsbehoefte niet bij benadering
dekken. Een „tekorten-management" werd
noodzakelijk.
Een begin met het vormen van fondsen
werd in 1974 gemaakt via de speciale olie
faciliteit van het IMF, dat door 7 crediteur-
landen met 2,5 miljard aan middelen werd
voorzien. Deze gelden waren echter in een
kort tijdsbestek opgevraagd. De Verenigde
Naties besloten derhalve een ander fonds
op te richten, dat door de overschotlanden
zou worden gevoed en voor de armste der
ontwikkelingslanden worden gereserveerd.
Dit project ondervindt echter grote moei
lijkheden bij het mobiliseren van middelen,
ook de USA heeft de deelname voorlopig
opgeschort. De Europese Gemeenschap
ging over tot een gemeenschappelijke le
ning van 3 miljard. Deze gelden zullen dit
jaar aan lidstaten worden doorgeleend
echter onder de voorwaarde dat deze de-