monetaire
ontwikkelingen
gedurende
de laatste jaren
22
dr. m. van den adel
schokeffect
De ontwikkelingen op het internationale monetaire vlak waren de afgelopen 2 a
3 jaar uiterst turbulent. Ook al is er nu een zekere stabilisatie niet te loochenen,
toch blijft de situatie explosief. Het meest opvallende feit was de plotselinge stij
ging van de olieprijzen. De oorspronkelijke bedreiging van olietekorten vervaag
de weliswaar vrij spoedig, maar de acceleratie van de olieprijs bleef en intensi
veerde de reeds in de voorafgaande jaren op gang gekomen inflatie. Daarnaast
bracht de gestegen olieprijs een (wereldwijde) verandering van het consumptie-
en produktiepatroon teweeg.
leder weet, dat het de laatste jaren duchtig
heeft gerammeld in de internationale mo
netaire wereld.
Wie de moeite neemt het artikel van dr.
Van den Adel te lezen, wordt rijkelijk be
loond met een helder inzicht in wat er na
de oliecrisis allemaal aan de hand is
geweest.
Het verhaal is wel geen roman, maar al
lezende hebben wij toch de spanning ervan
ervaren.
De verviervoudiging van de energiekosten
leidde tevens een procedure in van ingrij
pende veranderingen in het internationale
handels- en kapitaalverkeer, die een reeks
van landen deed (en doet) confronteren met
ernstige betalingsbalansmoeilijkheden. De
door de financiering van de olie-importen
ontstane abrupte ombuiging van de inter
nationale geldstroom naar de landen in het
Midden-Oosten, veroorzaakte spanningen
op de traditionele deviezenmarkten, die in
de laatste 18 maanden in vrij heftige wissel
koersfluctuaties resulteerden.
De oliecrisis versterkte de teruggang in de
economische activiteit die zich medio 1973
had ingezet. De oorzaak van die fase van
tragere en onregelmatige groei lag niet zo
zeer in het strikt restrictieve monetaire en
fiscale beleid, waartoe verscheidene rege
ringen in 1972-1973 waren overgegaan,
maar veeleer in de beperkingen van de pro-
duktiecapaciteit en de tekorten aan grond
stoffen en gekwalificeerde arbeidskrachten.
Met groeipercentages die met 5 %-6
haast eens zo hoog waren als de gemiddel
de groeivoet in de tienjaarsperiode 1963-
1972, bereikte de reële produktie in de in
dustrielanden in het eerste halfjaar van
1973 de capaciteitsgrenzen en accentueer
den de druk op de prijzen in het binnenland
en op de wereldmarkt. Het schokeffect, dat
door het olie-embargo werd veroorzaakt en
daarna door de drastische olieprijsverho
gingen werd versterkt, bracht een einde
aan de gespannen vraag- en aanbodsituatie
op de wereldmarkten en op menige binnen
landse markt.
De verhoogde energiekosten verminderden
de reële koopkracht in de olie-importeren
de landen; het geld dat voorheen voor con
sumptie en investeringen beschikbaar was,
vloeide nu naar het Midden-Oosten. Toch
ging er van deze koopkrachtverschuiving
geen deflatoire invloed uit. In de meeste olie-
importerende landen werd verzuimd op de
verhoogde claim van de olielanden op het
nationale produkt, het nationale inkomen en
de monetaire reserves met een sterker aan
trekken van de buikriem te reageren. In
plaats van erop toe te zien dat alle sociale
groeperingen hun aanspraak op het natio
nale produkt zouden reduceren - waardoor
middelen voor de oliefinanciering zouden
zijn vrijgemaakt - losten veel regeringen
het probleem van het opbrengen van addi
tionele middelen op door prijs- en inko
mensstijgingen te tolereren. Deze nieuwe
inflatiedruk - Kissinger sprak terecht over
de meest groteske aanpassingsvorm - deed
de inflatie oplopen naar recordniveaus. De
geldontwaarding bedroeg dan ook rond
10% in de meeste industrielanden - een
uitzondering was met 7 Duitsland
Groot-Brittannië met 16%, Italië met 19%
en Japan met 2472% gingen dit gemiddelde
zelfs ruimschoots te boven. De vernietiging
van geldvermogen en een alom groeiende
ongerustheid over het economische verloop
veroorzaakten in 1974 in tal van landen een
verlamming van de economische activiteit,
structurele verstoringen en recessieve ver
schijnselen, die niet meer met „wereldwijde
conjuncturele verzwakking" kunnen worden
omschreven. De meeste industrielanden
realiseerden geen reële economische groei
meer, sommige moesten zelfs een negatie
ve groei accepteren, een nationale verar
ming dus.