personeelsbeleid, van onderschikking naar nevenschikking 8 drs. p. m. burghouts technisch-economische benadering sociale voorzieningen Drs. Burghouts is sinds begin dit jaar hoofd personeelzaken van de Cen trale Bank. Hij studeerde sociale we tenschappen aan de Katholieke Ho geschool te Tilburg. Voor hij tot de gelederen van de Centrale Bank toe trad was hij 10 jaar werkzaam in het DAF-concern. Eerst was hij daar be last met de totale beambtenwerving en het beambten-beheer, waarna hij in 1971 benoemd werd tot hoofd van de Personeelsdienst Fabricage en Ontwikkeling Bedrijfswagendivisie. Het doet ons genoegen, dat de heer Burghouts reeds zo kort na zijn in trede in onze banksfeer een aantal van zijn gedachten omtrent perso neelsaangelegenheden in deze bij drage voor ons blad heeft willen neerleggen. De huidige positie van het personeelsbeleid kan volgens mij het beste worden begrepen, indien deze in historisch perspectief wordt gezien. Dit geldt niet alleen voor het personeels beleid zoals dit wordt gevoerd bij de Centrale Bank en de aangesloten banken, maar voor het personeelsbeleid bij elke grote onderneming. In dit artikel wil ik de historie schetsen van het personeelsbeleid aan de hand van vier fasen die min of meer duidelijk van elkaar zijn af te bakenen Ook in de literatuur worden deze vier fasen meestal aangehouden De eerste periode, die zich in het begin van deze eeuw begon af te tekenen, nadat in de westerse landen de industriële revolutie om zich heen had gegrepen, werd gekenmerkt door een uitsluitend technisch-economi sche benadering van het industriële gebeu ren. Deze technisch-economische benade ring ook wel aangeduid als de methode van de wetenschappelijke bedrijfsvoering (scientific management) hield in, dat er een zeer scherpe scheiding ontstond tussen enerzijds de voorbereidingen (zoals plan ning, inkoop en werkvoorbereiding) die no dig waren om te kunnen produceren en anderzijds het produceren zelf of wel dui delijker gesteld: een grote scheiding tussen denken en doen. Dit heeft geleid tot een vergaande opsplit sing van de arbeidstaak, hetgeen resulteer de in de heden ten dage sterk ter discussie staande monotone arbeid. De bekendste voorman van deze visie was de Amerikaan F. W. Taylor. Het personeelsbeleid, dat in dit kader moest functioneren, was geheel en al onderge schikt aan de produktie en commerciële functies van het bedrijf en had als voor naamste taak het bedrijf voorzien van man- power, van arbeidskrachten die kwantitatief en kwalitatief voldoen. Voor de samenstelling van dit artikel ben ik veel dank verschuldigd aan C. J. Janssen, stafmedewerker Personeelzaken Centrale Bank. Zie b.v. E. C. H. Marx: Personeelsbe leid en Organisatieverandering" in Prak tisch Personeelsbeleid, suppl. 14 (okt. '74). Deze manpower werd vooral benaderd als produktiemiddel, dat alleen gevoelig was voor financiële prikkels, hetgeen leidde tot de opkomst van tariefsystemen. Men noemt deze periode aan het begin van deze eeuw ook wel de „klassieke school". De invloed van deze eerste fase heeft zich voornamelijk doen gelden in het industriële bedrijfsleven. Het is duidelijk waarneembaar, dat de filo sofie van deze periode, die mede de aanzet is geweest tot de enorme welvaartsgroei, heden ten dage zijn invloed nog niet heeft verloren. Als reactie op deze periode kwam een be weging naar voren, die zich heeft gesierd met de naam van „human relations school". Deze school was op basis van onderzoe kingen tot de conclusie gekomen, dat het meer aandacht besteden aan de factor ar beid duidelijk een positieve invloed had op de produktiviteit. Deze aandacht richtte zich echter niet op de arbeid zelf dat was nog uitsluitend het terrein van economen en in genieurs en behield daarmede het tech nisch-economische karakter doch meer de op de randvoorwaarden van de arbeid, zoals een betere kantine, betere verlich ting, een eerste aanzet tot sociale voorzie ningen enz. Hiermede is dan tevens de inhoud van het personeelsbeleid van deze periode aange geven. Deze uitbreiding van taken ten op zichte van fase één maakte een min of meer professionele benadering noodzakelijk, het geen schoorvoetend leidde tot het oprichten van personeelsafdelingen. Duidelijk is het dat, waar het personeels-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 10