over- en onderbesteding
economische begrippen toegelicht:
33
drs. h. a. de werker
Na een aanhoudende overbesteding in de
jaren 1964-1971 verkeert de Nederlandse
economie sedert 1972 in een toestand van
onderbesteding. Deze wijziging in het beeld
van de economie van ons land is van groot
belang met het oog op het te voeren so
ciaal-economisch beleid. Het leek ons
daarom nuttig om in deze rubriek de be
grippen overbesteding en onderbesteding
in een ruimer kader wat nader toe te lich
ten.
In de Miljoenennota 1975 wordt onderbeste
ding gedefinieerd als „een situatie waarin
de economie verkeert, indien door tekort
schietende koopkrachtige vraag produktie-
factoren ongebruikt blijven".1) Het valt te
raden dat dan omgekeerd kan worden ge
sproken van een overbesteding wanneer de
koopkrachtige vraag in relatie tot de be
schikbare produktiefactoren in een econo
mie te groot is.
Op basis van de voorgaande omschrijvin
gen kan men concluderen dat één van de
voornaamste kenmerken van een overbeste
ding een gespannen situatie op de arbeids
markt is, terwijl bij een onderbesteding
sprake zal zijn van een te hoge werkloos
heid. We spreken hier van een te hoge werk
loosheid, omdat ook in een situatie van een
gespannen arbeidsmarkt altijd enige werk
loosheid blijft bestaan uit hoofde van ande
re oorzaken dan die welke verband houden
met de ontwikkeling van de koopkrachtige
vraag.2) Ter verduidelijking is het mogelijk
om de begrippen over- en onderbesteding
nog op een andere manier te definiëren na
melijk als situaties waarin de nationale be
stedingen het nationale inkomen overtreffen
respectievelijk de nationale bestedingen
lager zijn dan het nationale inkomen.
De uitdrukking van een over- of onderbeste
ding kunnen we ook in andere opzichten
terugvinden dan in een krappe of ruime po
sitie op de arbeidsmarkt. Wanneer uitgaan
de van een gesloten economie dat wil zeg
gen een economie zonder verkeer met het
buitenland de koopkrachtige vraag achter
blijft bij de ontwikkeling van het nationale
inkomen kan de consequentie zijn een on
gewenste toename van de voorraden. Deze
toename kan ongewenst zijn in zoverre zij
uitgaat boven hetgeen in relatie tot de groei
van het nationale inkomen als normaal kan
worden beschouwd.
Wanneer in een gesloten economie de
koopkrachtige vraag het nationale inkomen
overtreft, zal de uitdrukking hiervan zijn
terug te vinden in een achteruitgang van de
voorraadposities en/of stijging van het al
gemene prijspeil. Dit laatste verschijnsel
duiden we dan aan met de term bestedings
inflatie.
Laten we de veronderstelling van een ge
sloten economie vervallen dan kan een ver
storing van het bestedingsevenwicht zich
ook nog op een andere manier uiten name
lijk in een overschot of tekort op de lopen
de rekening van de betalingsbalans. Het is
mogelijk om in een economie meer te be
steden dan zelf aan totale waarde is voort
gebracht of met andere woorden verdiend,
door meer in te voeren uit het buitenland
dan naar het buitenland wordt uitgevoerd.
Samenvattend kunnen we dus stellen dat
een onevenwichtige bestedingsontwikkeling
zich kan uiten in negatieve tendenties met
betrekking tot:
a. de markten voor produktiefactoren en
met name dan de arbeidsmarkt;
b. de voorraadposities;
c. het algemene prijspeil;
d. het saldo op de lopende rekening van de
betalingsbalans.
In ons land wordt algemeen als norm voor
bestedingsevenwicht beschouwd dat de
som van voorraadvorming en het saldo op
de lopende rekening van de betalings
balans in procenten van het nationale in
komen bij benadering gelijk dient te zijn
aan 2,5
Hiervoor is reeds betoogd dat een toename
van de voorraden in overeenstemming met
de groei van het nationale inkomen als
wenselijk kan worden beschouwd. Ten aan
zien van het saldo op de lopende rekening
geldt als normatief uitgangspunt dat uit
hoofde van de ontwikkelingshulp die via de
kapitaalrekening van de betalingsbalans
wordt verstrekt een overeenkomstig positief
saldo op de lopende rekening gewenst is.
De volgende tabel laat zien dat de betref
fende norm sinds 1972 wordt overschreden.
VOORRAADVORMING EN SALDO LOPEN
DE REKENING BETALINGSBALANS
In procenten van het netto nationale inko
men tegen marktprijzen
1972 1973 1974 1975
voorraadvorming 1,1 2,0 1,6 0,4
saldo
lopende rekening
betalingsbalans 2,7 3,2 2,3 2,6
totaal
3,8 5,2 3,9 3,0
(op basis van gegevens van het Centraal
Planbureau)
Positief is dat voor 1975 deze overschrij
ding volgens de ramingen van het Centraal
Planbureau verder terugloopt, onder invloed
van een op verruiming van de nationale be
stedingen gericht overheidsbeleid.
1 Bladzijde 133.
2 Zie hiervoor bijvoorbeeld Vormen van
werkloosheid" Rabobank 1975 nr. 5 blad
zijde 17.