29
financieringsprikkels
nieuwe mogelijkheden
mogen, voor zover dit een achtergesteld ka
rakter draagt, en het overige vermogen de
indicatie vormt voor de solvabiliteit. Niet
alle ondernemend vermogen speelt der
halve dezelfde rol.
Ik wil hier nog uitdrukkelijk aan toevoegen,
dat het ondernemend vermogen niet in zijn
geheel reeds beschikbaar behoeft te zijn,
maar ook kan zijn toegezegd. Het toege
zegde vermogen dient bij de solvabiliteits-
beoordeling uiteraard niet buiten beschou
wing te blijven. Rekening zal b.v. dienen te
worden gehouden met de aansprakelijkheid
bij de coöperatie, met het nog te storten ka
pitaal bij NV en BV met het privé-vermo-
gen bij de persoonlijke onderneming en met
algemene garanties. Dit alles maakt de sol-
vabiliteitsbeoordeling gecompliceerder dan
de bepaling van een simpele „debt equity
ratio".
Men zal o.a. waarden moeten toekennen,
niet alleen aan het reeds aanwezige, doch
ook aan het toegezegde ondernemende
vermogen.
De solvabiliteitsverhouding is altijd één van
de criteria geweest, waarop financiers hun
decisie tot vermogensverstrekking hebben
gebaseerd.
Hoewel vaak is gepoogd, is de realiteit, dat
de vraag in welke mate financiers bereid
zijn niet-ondernemend vermogen te ver
schaffen op basis van een gegeven omvang
van het ondernemend vermogen een sub
jectieve aangelegenheid.
De beslissing in deze is afhankelijk van de
vraag hoe de risico's subjectief worden be
oordeeld.
Het is zéér wel denkbaar, dat financiers hun
oorspronkelijk vastgestelde limite willen
verschuiven, indien daar een extra vergoe
ding voor het risico tegenover komt te
staan. Zij worden dan a.h.w. geprikkeld om
de vermogens verstrekking een min of meer
ondernemend karakter te geven.
Het verkrijgen van een specifieke garantie
van derden is een voorbeeld van een derge
lijke prikkel, op grond waarvan solvabili-
teitseisen gemakkelijk opzij kunnen worden
gezet en somtijds nauwelijks de onderne
mende sfeer wordt betreden. Een ander
voorbeeld vinden we in de kredietverstrek
king bij onvolwaardige zekerheden. De fi
nancier versoepelt daarbij zijn solvabiliteits-
eis, omdat er een premie wordt betaald in
de vorm van een opslag op de rente. Dat
die extra rente afzonderlijk wordt geadmi
nistreerd bij een aparte maatschappij is niet
essentieel. Het in verschillende landen bij
de banken toegepaste systeem van de
„prime-rate" voor eerste klas debiteuren en
opslagen voor lager geklasseerde debiteu
ren berust feitelijk op dezelfde grondslag.
Het is een rentedifferentiatie op basis van
kwaliteit naar meer of minder ondernemen
de aspecten.
Er zijn echter nog andere prikkels denkbaar
en b.v. in de Verenigde Staten door insti
tutionele geldgevers toegepast. Solvabili-
teitsgrenzen kunnen b.v. worden verscho
ven, wanneer een bepaalde winstdeling kan
worden bedongen boven de vaste rente
vergoeding. Hetzelfde geldt t.a.v. bedongen
omzetbonussen, optie- en conversierechten.
De financiers begeven zich met het stellen
van dergelijke condities in de ondernemen
de sfeer.
Het spreekt vanzelf, dat dit soort „incenti-
ves" slechts aanvaardbaar zijn, wanneer er
redelijke kansen bestaan, dat de onderne
ming b.v. op grond van de te financieren
nieuwe investeringen in de toekomst re
sultaten zal kunnen behalen, welke uitke
ring van de bedongen extra vergoedingen
toelaten resp. de uitoefening van optie- of
conversierechten reëel doen zijn. Het zijn
derhalve niet de zwakke en perspectiefloze
ondernemingen, welke voor „incentive fi-
nancing" in aanmerking komen, maar die
welke na een periode van zwakke rentabili
teit, op termijn in staat kunnen worden ge
acht haar winvermogen te herstellen.
Het is algemeen bekend, dat het eigen ver
mogen bij de meeste ondernemingen, in
het laatste decennium relatief sterk is terug
gelopen. Het is een verschijnsel, dat niet
typisch Nederlands is, doch dat zich over
de gehele wereld in verschillende mate
voordoet. Er zijn in ons land momenteel on
dernemingen, waar wat dit betreft „Japanse
verhoudingen" worden benaderd of reeds
zijn bereikt.
Op de oorzaken van een en ander wil ik hier
niet ingaan.
Het stelt de verstrekkers van vreemd vermo
gen en met name de banken voor een moei
lijke opgave, met name waar deze van oor
deel zijn, dat de grenzen van de schuld
positie bij cliënten zijn bereikt.
Het is begrijpelijk, dat wanneer door de si
tuatie op de kapitaalmarkt of om andere
reden, de aantrekking van nieuw eigen ver
mogen niet mogelijk is, naar aantrekking
van ander ondernemend vermogen wordt
gezocht, om de basis te versterken waarop
verdere kredietfinanciering wederom moge
lijk wordt.
Verschillende ondernemingen in binnen- en
buitenland, waaronder ook banken, zijn er
in geslaagd dit te realiseren door uitgifte
van achtergestelde obligaties, waarvan
sommige met conversierechten. Bij de des
betreffende banken werden de verstoorde
verhoudingen tussen toevertrouwde midde
len en ondernemend vermogen daardoor
gecorrigeerd; de andere ondernemingen
hebben daarmede de grondslag gelegd voor
de aantrekking of verhoging van bankkre
diet.
Middelgrote ondernemingen, doch ook vele
grote ondernemingen zijn echter niet in
staat om hetzij via openbare emissie hetzij
onderhands dit soort vermogen aan te trek
ken; ook al zouden zij bereid zijn een boven
de marktrente gelegen vergoeding daar
voor te betalen. De markt is voor haar „ge
sloten".
Hoewel onder bepaalde omstandigheden
verdere financiering met een lening onder
garantie van de Staat mogelijk is, wordt
daarmede het probleem van het tekort aan
ondernemend vermogen niet opgelost.
Men kan zich daarom afvragen of niet ge
zocht zou moeten worden naar een finan-
cieringsvorm, waarbij achtergesteld vermo
gen wordt verkregen onder garantie van de
Staat. Aldus zou langlopend investerings
krediet worden verkregen en tegelijkertijd
de basis voor b.v. het bankkrediet worden
verbreed.
Uiteraard zouden voor dit soort verstrekkin
gen van ondernemend vermogen slechts
ondernemingen met gunstige perspectieven
in aanmerking dienen te worden gebracht
en zou zorgvuldig specialistisch onderzoek
vereist zijn naar haar bedrijfseconomische,
technische en commerciële potenties als
mede naar de kwaliteiten van het manage
ment.
Ervan uitgaande, dat het hier gaat om finan
cieringshulp aan ondernemingen wier finan
ciële positie weliswaar is verzwakt, doch
waarvan op basis van goed gefundeerde
prognoses mag worden verwacht, dat zij
zich in de toekomst zullen herstellen b.v. op
grond van de thans te financieren nieuwe
investeringen, zou het aanbeveling verdie
nen aan de achter te stellen leningen (onder
Staatsgarantie) nog enkele kwaliteiten van
ondernemend vermogen (incentives) toe te
voegen. Normaliter legt immers de achter
gestelde lening onmiddellijk een nieuwe
rentelast op de onderneming, welke feitelijk
niet bij het ondernemende karakter van het
benodigde vermogen past, en welke boven
dien onder de gegeven omstandigheden
bezwaarlijk kan zijn.
De volgende modaliteiten zouden daarbij
kunnen worden overwogen.
a. een facilitaire rente plus een aan de te
behalen winst gekoppelde uitkering;
b. een facilitaire rente plus een aan de te
behalen omzetvergroting gekoppelde uit
kering;
c. geen rente tijdens een bepaalde „grace-
period" en daarna een boven de marktrente
gelegen vergoeding;
d. een in de tijd gespreide rentebetaling,
zodanig dat per saldo een iets boven de
marktrente liggende vergoeding wordt ver
kregen.
Uitdrukkelijk zij opgemerkt, dat voor dit
soort „bijzondere" financieringen mijn ge
dachten niet uitgaan naar de oprichting
van een nieuwe financieringsinstelling, zo
als in het laatste jaarverslag van Mees en
Hope wordt gesuggereerd (blz. 8). M i. zou
primair aan inpassing in de bestaande bij
zondere financiering door de Nationale In
vesteringsbank moeten worden gedacht, te
meer daar deze instelling voor het eerder
genoemde specialistische onderzoek volle
dig geëquipeerd is.
Voor de rekening-courantkrediet verstrek
kende bankier kan het vergrote onderne
mend vermogen het uitgangspunt vormen
om de limites van zijn engagementen te her
zien.