variaties op het thema ondernemend vermogen 28 prof. dr. c. f. scheffer solvabiliteit In de loop van de tijd is er veel kritiek geweest op het in het financiewezen gebruikelijke onderscheid, dat wordt gemaakt tussen risicodragend en risico mijdend vermogen. Men heeft zich zelfs wel afgevraagd met welk van de op deze vermogenssoorten betrekking hebbende titels de belegger de grootste risico's loopt en of de risicozoekende resp. de risicomijdende belegger zijn keuze niet omgekeerd aan wat de bewuste termen suggereren, zou moeten bepalen. Ik wil daar thans niet op ingaan, maar slechts constateren, dat de termen risicodragend en risicomijdend vermogen in de Nederlandse bedrijfsecono mische literatuur meer en meer in onbruik zijn geraakt en dat daarvoor in de plaats nu wordt gesproken over ondernemend en niet-ondernemend vermogen. Naar ik meen, heeft Diepenhorst deze termen geïntroduceerd.1 De uitspraak of een bepaalde vermogens- vorm als ondernemend of niet-onderne mend moet worden aangemerkt, wordt be paald door de vraag of men de vergoeding voor het beschikbaar stellen van het ver mogen al dan niet afhankelijk stelt van de te behalen ondernemingsresultaten en de terugbetaling van het vermogen al dan niet van het eventueel beschikbare liquidatie saldo.2 Hoewel de nieuwe terminologie en de in houd, welke aan de desbetreffende begrip pen wordt gegeven wellicht te prefereren is, boven het traditionele onderscheid in risicodragend en risicomijdend vermogen, dient te worden aangetekend, dat niet altijd een scherpe scheidingslijn tussen onder nemend en niet-ondernemend vermogen kan worden getrokken. Voor wat b.v. het gewone aandeel en de gewone obligatie betreft levert de rubrice ring geen moeilijkheden op. Wanneer men echter denkt aan allerlei mengvormen, wel ke tussen deze beide financieringsvormen voorkomen, blijkt niet altijd duidelijk te zijn of het ondernemende, dan wel het niet- ondernemende karakter de doorslag geeft. De vergoeding kan b.v. afhankelijk zijn ge steld van de behaalde resultaten, terwijl het concurrente schuldkarakter onverkort blijft gehandhaafd (inkomstenobligatie). De ver goeding kan onafhankelijk zijn van de be haalde resultaten, doch de terugbetaling af hankelijk van een beschikbaar saldo, nadat alle overige schulden zijn voldaan (achter gestelde lening). Het is voor mengvormen, dat ik hier de aan dacht wil vragen. Het lijkt niet uitgesloten, 1 A. I. Diepenhorst: Beschouwingen over de optimale financiële structuur van de onderneming, Haarlem 1962, blz. 6. 2 Vgl. J. L. Bouma: Leerboek der Bedrijfs economie, Deel II, 's-Gravenhage 1971, blz. 217. dat deze in de toekomst meer actualiteits waarde gaan krijgen dan ze ooit tevoren hebben gehad. Door de introductie van de begrippen on dernemend en niet-ondernemend vermo gen, ondergaat de maatstaf voor de solva biliteit een wijziging. Als indicatie voor de mate, waarin een on derneming in geval van liquidatie in staat wordt geacht haar verplichtingen tegenover schuldeisers na te komen, geldt algemeen de „debt-equity ratio". Het eigen vermogen, de „equity", wordt gezien als het stootblok voor de opvang van vermogensverliezen en moet daarom, volgens sommigen, ten min ste gelijk zijn aan de omvang van het vreem de vermogen. Wanneer echter bepaalde verschaffers van vreemd vermogen, weliswaar de vergoeding daarvoor niet afhankelijk stellen van het te behalen resultaat, maar zich, voor wat de terugbetaling daarvan hebben achterge steld bij alle andere schuldeisers, m.a.w. in de voorlaatste koets gaan zitten, dan onder gaat daardoor vorenbedoeld stootblok ver sterking. De verstrekkers van achtergestel de leningen (junior bonds) hebben gekozen voor een mengvorm bij de financiering en hebben zich daarmede in de ondernemende sfeer begeven. Het door hen verstrekte vermogen behoort weliswaar niet tot de equity", doch het lijkt er wel op en men spreekt in de Angel-Sak sische literatuur dan ook over „quasi- equity" of over „debt that serves as equity". De achtergestelde schuldeiser lijkt voor wat zijn claim bij liquidatie betreft op de houder van een preferent aandeel. Voor wat zijn recht op vergoeding en op regelmatige af lossing betreft, gaat deze vergelijking niet op. Professor Scheffer, lid van de Raad van Beheer van de Centrale Bank, snijdt een zeer actueel onderwerp aan. Nu de omvang van het eigen vermogen van de meeste onderne mingen relatief sterk is verminderd, richt hij de aandacht op andere vor men van ondernemend vermogen, een term waaraan hij de voorkeur geeft boven die van risicodragend vermogen. Hij bespreekt de ver schillende vormen, waaronder door het aantrekken van ondernemend vermogen, dat geen eigen vermo gen maar achtergesteld" vreemd vermogen is, de solvabiliteit van een onderneming kan worden vergroot. Hij wijst er op dat door het onder scheid ondernemend en niet-onder nemend vermogen ook een andere maatstaf voor de solvabiliteit kan worden gehanteerd. De schrijver is hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg, en onder andere lid van de Raad van Commissarissen van de Natio nale Investeringsbank N.V. Zijn leer opdracht betreft de bedrijfshuis- houdkunde, in het bijzonder de fi nanciering van de onderneming. Op dit gebied staan vele publikaties op zijn naam. Uit het vorenstaande volgt, dat niet de ver houding eigen-vreemd vermogen, maar de verhouding tussen het ondernemend ver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 30