algemene
vergadering
16
rede van de heer
c. g. a. mertens, voorzitter
van de raad van beheer, voor
de algemene vergadering
samen naar een nieuwe
aanpak
denken vanuit het geheel
Daarnaast dient zich al meer de noodzaak
aan van verbreding van onze wholesale-
activiteiten, kort gezegd de financiering van
het bedrijfsleven, het agrarische zowel als
het niet-agrarische. Zakelijke rekeningen
en zakelijke deposito's zijn in toenemende
mate belangrijk voor ons eigen girale beta
lingscircuit en voor de stabiliteit van ons
middelenreservoir, dat ons financierings
vermogen vormt. Ook in het internationale
vlak wordt tegenwoordig steeds meer ons
dienstbetoon gevraagd en daar liggen ook
voor ons mogelijkheden tot operaties op de
internationale geld- en kapitaalmarkt.
Allemaal ontwikkelingen, die onder ons
thans volop aan de gang zijn en die zeer
hoge eisen stellen aan ons aller bekwaam
heden en aan de bekende trits: solvabiliteit,
liquiditeit en rentabiliteit.
Ontwikkelingen, waaraan niemand van ons
zich kan onttrekken, noch een lokale bank,
noch de Centrale Bank. Ontwikkelingen,
waar we gezamenlijk voor staan en die
daarom een gezamenlijke beleidslijn nood
zakelijk maken. Daarvoor moet de lijn, die
ik als een rode draad ontwaarde, verder
doorgetrokken worden.
Zeker, ook nu kennen wij de groep als ge
heel, we kunnen zelfs op alle drie onder
delen van de zoëven genoemde trits van
een gemeenschappelijke beleidscode spre
ken. Ook ten aanzien van de kredietvormen
en spaar- en depositovormen brengen onze
beleidsregels reeds een grote mate van
eenheid.
Maar tot nu toe is het daarbij vooral gegaan
om regels met een beschermend karakter.
Laten we erkennen: de beperkingen, de
regels die wij als plaatselijke banken heb
ben aanvaard, hebben vooral ten doel om
er voor te waken, dat een bank niet door
verkeerde beslissingen in moeilijkheden
komt. En laten we ook erkennen: ondanks
al onze goede overlegpraktijken hebben die
regels niet kunnen verhinderen dat de ge
dragslijnen van de aangesloten banken
soms op storende wijze uiteenlopen. Ik wijs
slechts op onze onderlinge verschillen op
het terrein der tariefstellingen en op het
manco dat onze gezamenlijke publiciteit
daardoor vertoont. Het publiek heeft hier
ook moeite mee, want dat beschouwt de
Rabobanken meer en meer als vestigingen
van één bankorganisatie.
Kortom: de aard van onze regels was niet in
de eerste plaats afgestemd op stimulering
van onze ontplooiing.
Als ik me een wat manke vergelijking mag
veroorloven: onze regels en beperkingen
waren een soort reddingsgordels je zou
er niet mee mee verdrinken. Maar nu is de
tijd aangebroken, dat we samen gaan af
spreken hoe we gaan zwemmen. Dat is een
betere manier om het hoofd boven water te
houden!
Met de Structuurcommissie ben ik daarom
van oordeel, dat wij onze huidige vormen
van overleg en samenwerking moeten ver
sterken en zodanig moeten ombuigen, dat
zij een slagvaardig actief gemeenschappe
lijk handelen mogelijk maken.
We zullen, kort gezegd, naar een „geïnte
greerd organisatiebeleid" toe moeten, naar
een gemeenschappelijke beleidsvisie.
Bestaande denkschema's van bovenschik-
king of van onderschikking moeten we uit
ons hoofd zetten. Daarvoor in de plaats zul
len onze gedachten en onze visie voort
moeten komen van uit het naast-elkaar-
staan-in-één-organisatie.
Dan, als we deze denkwijze aanvaarden,
zullen we zien, dat zich een nieuw gezamen
lijk samenwerkingspatroon als een wijde ho
rizon voor ons gaat ontvouwen. Dan zal men
van ieder van ons de bereidheid mogen
vragen ons in dat gezamenlijk patroon te
voegen en het mede door onze samenwer
king tot stand te brengen.
Dames en heren, ik ben er niet bang voor,
dat u mijn gedachten tot dusver wilt onder
schrijven. Dat ook u inziet, dat we een ,,ge-
integreerd organisatiebeleid" moeten gaan
voeren een term die mij overigens wel
iets tegenstaat, en die ik graag voor een
betere zou willen ruilen. Het gaat er mijns
inziens om dat we ons bedrijfsbeleid meer
vanuit het geheel van onze organisatie gaan
bekijken, dan vanuit ieder onderdeel afzon
derlijk.
U zult echter terecht nu de vraag in u voelen
opkomen, hoe dat „integrale beleid" er dan
wel uit zal zien en hoe het tot stand zal ko
men. De Structuurcommissie heeft dat ook
begrepen, want zij noemde de vormgeving
van het nieuwe samenwerkingspatroon het
gewichtigste aspect van haar onderzoek.
We komen daarmee midden in de zaak
waarover het zal gaan.
Vast staat dat als zo'n gemeenschappelijk
beleid eenmsal aanvaard is, het noodzake
lijk is dat de aangesloten banken ook ge
houden moeten zijn dat beleid uit te voeren.
Als iedere bank vrij zou zijn het beleid naast
zich neer te leggen, komt er niets van te
recht: we gaan er immers van uit, dat we het
beleid vanuit het geheel willen benaderen
en dat kan alleen als de onderdelen zich
daarnaar willen richten.
Om dat te verzekeren zal in laatste instantie
aan de Centrale Bank de statutaire be
voegdheid moeten worden gegeven om de
plaatselijke banken op wezenlijke onder
delen bindende voorschriften te kunnen
geven. Daarmee zal de Centrale Bank meer
dan tot nu toe zich tot hoedster van het
groepsbelang moeten ontwikkelen; haar
verantwoordelijkheid zal in dit opzicht
zwaarder komen te wegen dan dat van
iedere afzonderlijke bank.
Dit is de consequentie, dames en heren, die
wij zullen moeten trekken. Anders en beter
gezegd: ik meen dat wij blij mogen zijn, dat
wij tegenover de uitdagingen, die wij moe-