29 vangstcapaciteit te groot door vangstbeperking hulp bij sanering persoonlijk leed van een olieregeling, waarbij de Staat een lening garandeerde op basis van f 0,05 per liter verbruikte brandstof. De vissers die van deze regeling hebben gebruik gemaakt we ten inmiddels dat de overheid deze leningen voor haar rekening neemt. Voor de visser/ eigenaar betekent dit een tegemoetkoming in de exploitatiekosten van het schip, en dus een verbetering van de rentabiliteit. Ook voor 1975 is de overheid bereid een le ning te garanderen op basis van 0,05 per liter (men denkt zelfs aan 0,06 per liter) verbruikte olie tot 1 juli 1975. Of de Staat bereid is ook deze leningen voor haar reke ning te nemen hangt af van de rentabiliteit van de bedrijfstak. De vooruitzichten op een betere rentabili teit zijn niet gunstig. De kosten zullen in vergelijking met die over 1974 niet dalen, in tegendeel moet rekening worden gehouden met een algemene kostenstijging. Of de prijzen van de vis zullen stijgen is niet bekend. De vissers verkopen hun produkt op de visafslag, en de daar gemaakte prij zen zijn afhankelijk van factoren die de vis ser niet in de hand heeft: de vraag van de handel per vissoort is afhankelijk van de binnenlandse behoefte, de exportmogelijk heden, de aangevoerde kwanta. Aangezien de vissers zelf nauwelijks over opslagcapaciteit beschikken en de vis be derfelijk is, zal in het algemeen de gehele vangst bij aanvoer worden verkocht, onge acht de prijs die op dat moment is te maken. Een andere belangrijke factor is dat in 1975 (en komende jaren) de maximale omvang van de vangsten per vissoort internationaal geregeld wordt. De sterke uitbreiding van de vangstcapaciteit heeft tot gevolg gehad dat er voor de door de Nederlandse kotters beviste wateren van overbevissing sprake is, waardoor het gevaar bestaat dat be paalde vissoorten uit de wateren verdwij nen. Hoewel dit gevaar al jaren geleden werd onderkend is eerst in 1974 door de Noord-Oost Atlantische Visserij Commissie voor bepaalde vangstgebieden een interna tionaal aanvaarde quoteringsregeling inge voerd. Daarbij werden aan de diverse be trokken landen vangstmaxima voor 1975 per vissoort en per vangstgebied toegewezen. Voor de Nederlandse vissers betekent het, dat het kwantum van de voor hen zo belang rijke vis als de tong beperkt is tot rond 60 van de in 1974 gevangen hoeveelheid. Ook voor schol is de toewijzing kleiner dan in voorgaande jaren werd aangevoerd, hoe wel deze beperking minder drastisch is. Wat betreft de rondvis als kabeljauw, wijting en schelvis, hiervoor is het toegewezen kwantum geen grote beperking. In hoeverre de beperking van de aan te voeren hoeveelheden goedgemaakt kunnen worden door hogere visprijzen is nog niet te voorzien. Men verwacht echter wel dat de besommingen van de schepen in de eerstkomende jaren zullen achterblijven bij die over 1974 en voorgaande jaren. Ten aanzien van de ontwikkeling van de rentabiliteit is men dan ook niet optimis tisch. Hoewel men verwacht dat de visstand zich na enkele jaren van beperkte vangsten zal kunnen herstellen, gaat men er van uit dat een onbeperkte visserij ten aanzien van het kwantum ook in de toekomst weer tot overbevissing zal kunnen leiden. Dat de quoteringsmaatregelen slechts tijdelijk zijn, valt te betwijfelen, mogelijk dat men, afhankelijk van de visstand, doorlopend op een wisselende quotering moet rekenen. Op het Ministerie van Landbouw en Visserij gaat men er van uit dat de capaciteit van de Nederlandse kottervisserij te groot is ge worden; wil men een rendabele bedrijfstak houden, dan zal 15 a 20% van de vangst capaciteit moeten afvallen, dat wil zeggen zo'n 75 a 100 schepen zullen aan de visserij moeten worden onttrokken. Hoe een dergelijke sanering tot stand zal moeten komen, en welke schepen er aan ten offer zullen vallen, is niet te voorzien. We hebben hier te doen met een bedrijfstak van veelal éénmans- of familiebedrijven, families waardoor dikwijls reeds gedurende vele generaties de visserij werd beoefend. Deze zullen ongetwijfeld tot het uiterste gaan alvorens de visserij te staken. Een voordeel kan zijn dat de bemanning van de kotters veelal geen vast loon hebben, maar dat hun inkomsten een bepaald percentage van de besomming (opbrengst vangst, dus de resultaten van hoeveelheid en prijs) uit maken, nadat bepaalde exploitatiekosten van het schip op die besomming in minde ring zijn gebracht t.b.v. de eigenaar van het schip. Omdat het staken van de visserij voor de opvarenden betekent dat ze werkloos wor den, zullen die opvarenden veelal bereid zijn met een minder inkomen genoegen te nemen in afwachting van betere tijden. Dat ook al omdat de meeste opvarenden als zo genaamde 'deelvissers' buiten de sociale wetten zijn gebleven, en zij dus geen uitke ring in het kader van de WW-wet krijgen. Teneinde de bezwaren van de verwachte sanering van de Nederlandse kottervloot enigszins te verzachten is door de regering opgericht de Stichting Ontwikkeling en Sa neringsfonds voor de Visserij. Deze Stichting zal kunnen beschikken over door de Staat ter beschikking gestelde middelen. Wanneer een visser besluit zijn kotter aan de Nederlandse Visserijvloot te onttrekken heeft de eigenaar van het schip recht op een saneringsuitkering van 700,per bruto registerton; deze uitke ring geldt voor schepen tot 150 bruto regis terton. Meet het schip meer, dan wordt die uitkering 350,per brutoregisterton voor de tonnage boven de 150 bruto registerton. Dit onttrekken aan de Nederlandse Visserij- vloot komt er op neer dat het schip een andere bestemming krijgt, of verkocht wordt naar het buitenland, mogelijk gesloopt wordt, in elk geval wordt uitgeschreven uit het Nederlandse visserijregister. Wil een visser stoppen en zijn schip ver kopen, dan kan hij zich aanmelden bij het O. S. fonds. Hij krijgt dan 6 maanden de tijd om te trachten de verkoop te realiseren en mag in die periode ook niet met het schip vissen. Omdat gedurende die 6- maandsperiode zijn inkomsten uit het schip wegvallen, overweegt het fonds de visser voor die periode een rentesubsidie toe te kennen, uit te betalen nadat het schip defi nitief aan de Nederlandse visserijvloot is onttrokken. Slaagt de visser-eigenaar er niet in het schip te verkopen en besluit hij weer te gaan vissen, dan zal het recht op een mogelijke rentesubsidie vervallen. Zoals reeds werd opgemerkt zullen na het stilleggen van het schip de eigenaar en de bemanning werkloos worden. Aangezien zij geen inkomsten zouden hebben, onder zoekt men of het mogelijk is deze mensen een minimum inkomen te garanderen voor een half jaar, zodat zij in die periode kunnen omzien naar ander werk. In dit kader is er overleg gaande tussen de diverse betrok ken ministeries. Hoewel de economische situatie in Neder land en de andere geïndustrialiseerde lan den minder rooskleurig is, verwacht men in he.t algemeen toch een verbetering tegen het einde van 1975. Zoals uit het voorgaan de wel blijkt zal dat voor de „kleine zee visserij" in haar geheel niet het geval kun nen zijn. Door de sterke uitbreiding van de vangstcapaciteit in de afgelopen jaren en de daardoor ontstane overbevissing, zullen naar verwachting een flink aantal schepen blijvend aan de kleine zeevisserij moeten worden onttrokken. Hoewel de regering bereid is de financiële gevolgen daarvan enigszins te verlichten, moet er toch rekening mee worden gehou den dat er vermogensverlies zal optreden. Het persoonlijk leed dat deze gang van za ken met zich zal brengen is echter niet in geld uit te drukken en zal in vele gevallen zwaarder wegen dan de financiële kanten van de zaak. Foto B. M. Stap

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 31