de invloed op de solvabiliteit van het bankwezen de invloed op de spaar- ontwikkeling leidt de inflatie tot een sterke toeneming van de vermogensbehoefte. Op de tweede plaats heeft de inflatie zoals die zich in de afgelopen jaren heeft gemanifesteerd een daling van de rendementen tot gevolg ge had en daarmee de mogelijkheden om via winstinhoudingen in de vermogensbehoefte te voorzien beperkt. Deze twee factoren tezamen hebben ertoe bijgedragen dat in verhouding een steeds groter beroep op vreemd vermogen nood zakelijk werd. Illustratief hiervoor is dat het aandeel van het eigen vermogen voor een representa tieve groep ter beurze genoteerde NV's is gedaald van 52,1 in 1967 tot 38,5% in 1973. Helaas zijn dit de enige officiële cijfers die in dit verband kunnen worden aangehaald. Gevoeglijk mogen we echter aannemen dat de hieruit sprekende trend zich eveneens in de andere bedrijfssectoren heeft gemani festeerd. De combinatie van een verslechterende sol- vabiliteits- en rentabiliteitspositie van be- bedrijven maakt dat de risico's in het kre- dietbedrijf sterk zijn toegenomen. Als nadelig gevolg van de inflatie voor de financiering voor bedrijven kan ook worden genoemd dat de hogere rente in samenhang met de inflatie een beperking betekent van de financieringscapaciteit. Stel bijvoor beeld dat bij een rente van 10% en een aflossingspercentage van eveneens 10% jaarlijks beschikbaar is voor rente en aflos sing een bedrag van 20.000,- dan kan op basis hiervan maximaal 100.000,- worden geleend. Bij afwezigheid van inflatie zou de rente echter aanzienlijk lager zijn en het maxi maal te lenen bedrag derhalve groter. Een aspect dat we hier nog zouden willen noe men is, dat de inflatie mede heeft geleid tot een groter beroep op bankkrediet, met name in verband met de grotere terughou dendheid van de beleggers ten opzichte van beleggingen op langere termijn op de kapitaalmarkt. De inflatie heeft ook belangrijke conse quenties voor het op peil houden van de solvabiliteit van de banken. De welhaast ex plosieve stijging van de balanstotalen stelt zware eisen aan de versterking van het eigen vermogen, te meer ook gezien de reeds eerder vermelde toename van de risico's in het kredietbedrijf. Cijfers met betrekking tot de ontwikkeling van de solvabiliteitspositie van het bank wezen treffen we aan in het jaarverslag van De Nederlandsche Bank. Hieruit blijkt dat de solvabiliteit van de handelsbanken is ge daald van 17,8% in maart 1966 tot 11,9% in 1973. Voor plaatselijke rabobanken bestaan op dit moment van de zijde van De Nederland sche Bank geen bedrijfseconomische richt lijnen ten aanzien van de solvabiliteit en de liquiditeit. In deze zin gelden momenteel alleen richtlijnen voor de Centrale Rabo bank, waarbij het toezicht op de aangeslo ten banken aan deze laatste instelling is ge delegeerd. Binnen afzienbare tijd zullen evenwel nieuwe richtlijnen ter zake van sol vabiliteit en liquiditeit van het bankwezen worden ingevoerd die dan van toepassing zijn op de totale Rabobankorganisatie, der halve Centrale Bank en aangesloten banken te zamen. Aan de eisen zoals die hierin zijn vervat kan de Rabobankorganisatie in de uitgangssituatie voldoen. Om echter ook op de wat langere termijn de posities voldoen de veilig te stellen is een beleid noodzake lijk dat, uitgaande van een voortgezette sterke stijging van de balanstotalen, reeds thans uitzicht biedt op het handhaven van een solide basis. Een voldoende rentabili teit is in dit verband de meest essentiële voorwaarde. De inflatie kan leiden tot een aantasting van de spaarzin. Tot op heden is hiervan in de praktijk evenwel nog niet zoveel te bespeu ren. Weliswaar is sinds medio 1973 de groei der spaargelden duidelijk achtergebleven, doch dit kan met name worden gezien in het licht van de hoge rentetarieven op de geldmarkt die een belangrijke omzetting van spaar tegoeden in termijndeposito's hebben uit gelokt. Wel mogen we concluderen dat mede onder invloed van de inflatie het karakter van de aangeboden spaargelden geleidelijk is ver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 25