de invloed
van de inflatie op het
bankwezen
22
v.
omvang en achtergronden van de inflatie
de invloed op het
kredietbedrijf
drs. h. a. de werker
Inflatie is niet maar een economisch-
technisch probleem, doch is dui
delijk een meer algemeen maat
schappelijk vraagstuk geworden,
schrijft de heer De Werker in zijn
bijdrage. Het einde van de inflatie is
helaas ook niet binnen afzienbare
tijd te verwachten.
Daarin is het goed, dat de heer De
Werker ons nuchter onder ogen
brengt, wat de inflatie voor gevolgen
heeft voor ons eigen bankbedrijf.
Ook onder ons komt het voor, dat we
te snel voldaan zijn over de in ons
bedrijf gemaakte winst, terwijl bui
tenstaanders nogal eens plegen af
te geven op het nominale bedrag
daarvan. De heer De Werker toont
duidelijk aan, dat het zeker in een
tijd, die onder de greep van de in
flatie ligt, voor iedere bank een har
de, maar noodzakelijke opgave is om
een solide basis te handhaven. Ren
tabiliteit en solvabiliteit verdienen
grote aandacht.
Dit artikel is een samenvatting van
een inleiding die de heer De Werker,
hoofd Economisch Onderzoek bin
nen de studiedienst van de Centrale
Bank, onlangs hield voor medewer-
werkers van een van onze districts
kantoren.
Sinds 1960 is in ons land het prijspeil van de gezinsconsumptie, dat als belang
rijkste graadmeter voor de inflatie kan worden beschouwd, meer dan verdubbeld.
Om precies te zijn liep het prijspeil op van een niveau van 100 in 1960 tot 209
in 1974. Zoals ongetwijfeld bekend zal zijn is deze stijging niet gelijkmatig ver
lopen. Duidelijk is sinds het begin van de jaren zestig sprake van een ver
snelling in het inflatieproces, met als recente uitkomsten een stijging van het
prijspeil met 8 °/o in 1972 en 1973 en een stijging met 9,6 in 1974.
Nederland staat in deze ontwikkeling niet
alleen. Wel heeft ons land geruime tijd een
koppositie ingenomen, doch als we kijken
naar de cijfers over 1974 in de voornaamste
industrielanden dan is onze positie op de
ranglijst sterk verbeterd. Alleen West-
Duitsland kwam met een prijsstijging van
gemiddeld 7% nog beter voor de dag. Be
duidend slechter was de prijsontwikkeling
bijvoorbeeld in Japan met een gemiddelde
stijging van 24,4% en in Italië met een stij
ging van 19,1
Overigens moeten we wel bedenken dat de
in relatie tot het buitenland beperkte stij
ging van het prijspeil in 1974 minder kan
worden toegeschreven aan het gevoerde
sociaal-economische beleid dan aan de
omstandigheid dat ons land in ruime mate
over aardgas beschikt.
De in verband hiermee geringere afhanke
lijkheid van externe energiebronnen had tot
gevolg dat de verdrievoudiging van de olie
prijzen belangrijk minder doorwerkte in de
stijging van het gemiddelde kostenniveau
dan in de meeste andere landen.
Teleurstellend is dat de versnelling in het
inflatieproces is opgetreden ondanks het
groeiend besef van de nadelige consequen
ties hiervan voor de maatschappelijke ont
wikkeling. Dit maakt het steeds moeilijker
om er voor de toekomst vanuit te gaan dat
de beheersing van het inflatieverschijnsel
slechts een kwestie van tijd zou zijn.
In het hardnekkige voortbestaan en de toe
nemende ernst van de inflatie ondanks alle
aanbevelingen en maatregelen om de nomi
nale ballon door te prikken kan het bewijs
worden gezien dat we hier niet zozeer te
maken hebben met een economisch-tech-
nisch probleem als wel met een meer alge
meen maatschappelijk vraagstuk.
Was in de zestiger sprake van een over-
besteding in onze economie, sinds een aan
tal jaren is dit niet meer het geval. Dit laat
ste kan worden aangetoond aan de hand
van het feit dat de som van voorraad-
vorming en het saldo op de lopende reke
ning van de betalingsbalans uitgaat boven
de norm van 2,5 van het nationale inko
men voor bestedingsevenwicht. De som van
voorraadvorming en het saldo op de lopen
de rekening van de betalingsbalans in rela
tie tot het nationale inkomen bedroeg in
1972 3,8%, in 1973 5,2% en in 1974 3,9%.
Dat ondanks de onderbesteding in de
Nederlandse economie, waarvan deze per
centages getuigen, de inflatie niet is afge
nomen doch zelfs is toegenomen, toont aan
dat we de oorzaken voor de inflatie niet zo
zeer in de bestedingsfeer dienen te zoeken.
Primair hebben we te maken met een kos-
teninflatie. Met name dienen we in dit ver
band te denken aan de aanhoudend sterke
stijging van de arbeidskosten sinds 1960.
Zo is het aandeel van de arbeidskosten in
de totale produktiewaarde van bedrijven in
Nederland gestegen van 69,6% in 1960 tot
82% in 1974. In het afgelopen jaar heeft
zich hierbij een stijging van het invoerprijs-
peil met 35% gevoegd. Wanneer we thans
iets nader willen ingaan op de invloed van
de inflatie op het bankwezen schenken we
aandacht aan de volgende aspecten
a) de invloed op het kredietbedrijf;
b) de invloed op de solvabiliteit van het
bankwezen;
c) invloed op de spaargeldontwikkeling,
en de
d) monetaire politiek in verband met de
inflatie.
Uit een oogpunt van bedrijfsfinanciering
speelt de inflatie in meer dan één opzicht
een belangrijke rol. Op de eerste plaats