10 activiteit, waarvan b.v. ook Rabomerica een voorbeeld is. „Dat moet gebeuren. Ik kan me best indenken, dat een plattelandsbank daar nog weinig oog voor heeft. Dat zal wel komen. Want ze zullen wel merken, dat hun organisatie ook die banden met het buiten land moet hebben, die de andere grote banken hebben. Of ik verschil merk in mentaliteit tussen onze organisatie en andere grote bedrij ven? Ja, die ondergrond zit er wel in. Altijd winst maken, voor dingen met verlies is geen belangstellingalleen als het niet anders kan. Je zou zeggen, dat het bij ons net omgekeerd is. De sociale kant komt er direct bij, maar dat kan ook alleen met geld en winst maken. De Cen trale Bank is geen liefdadigheidsinstelling. Kijk, de kinderen, d.i. de aangesloten banken, hebben eigenlijk de ouders gestichtzij hebben met elkaar de Cen trale Bank gemaakt. Ze kunnen altijd op de Centrale Bank rekenen, maar die moet daarvoor dan ook een goed, uitgekiend beheer voeren." Zijn gezicht vertoont een begrijpende lach „Die autonomie, och, ik voel dat wel. De aangesloten banken zijn bang voor die organisatie met haar deskundigheid. Ze kunnen daar niet tegenopze zeggen: de Centrale Bank zal het makkelijker vinden wat meer zeggenschap over de aangesloten banken te hebben. Maar serieus hij speelt onderhand wat met de ringetjes van de bierblikjes ze moeten het aanvaarden de Centrale Bank te zien als een grote broer met meer deskundigheid. Veel banken hebben dat vertrouwen wel, andere hebben het er wel moeilijk mee. Andere bedrijven? Daar moet je aandeel houder zijn, om wat te zeggen te hebben en dan moet je het nog kunnen ook. Bij ons heb je de kringvergaderingen en de Centrale Kring. Anderen zijn jaloers op ons, wij bereiken een grote massa mensen, terwijl zij zich in duizend bochten moeten wringen om er iets uit te slepen. Als ze tegen mij zeggen: de mensen hebben meer vertrouwen in jullie dan in ons zeg ik: je hebt vat op die lui als je je maar fatsoenlijk gedraagt. Maar ja, doordat de organisatie groter wordt, wordt de onderlinge afstand ook groter. Ik maakte het mee, dat ik bij twee banken kwam, die onderling moeilijkheden over hun werkgebied hadden. De man die naast me zat kende niemand. Dat had je vroeger niet. Het zal allemaal wel mee vallen we zijn toch allemaal mensen en je kunt ook niet iedereen gelijk geven bij hetzelfde probleem". Tegen Bibeb hebt u in een interview 16 jaar geleden gezegd „de landbouw trekt aan het kortste eind". Hoe ziet u dat nu, met o.a. die plannen voor landschapsparken? „Dat zal er aan liggen hoe ze worden uitgevoerd. Behoud van de natuur in de ruimste zin is natuurlijk voor de hele samen leving een groot belang. In de dertiger jaren waren er geen vriendelijkheden jegens de boer; dat was, zo zei men vaak, maar een gesubsidieerde branche. De boeren krijgen nu wel meer waardering en de boeren kennen de wereld nu ook, hun opleiding is veel beter geworden. Ze zijn dichter bij 'de mensen' gekomen, al is er nog veel ouderwets gepraat over: die boeren, die moeten altijd subsidie hebben. Je komt er niet omheen: het welzijn van de mensheid gaat gepaard met welvaart. Er is een economische ondergrond. Je kunt niet zomaar zeggen: die fabriek stinkt, dus die moet maar weg. Als je met studenten en progressieve groepen praat, kom je vaak tegenstrijdige dingen tegen. Het is altijd ófóf, het is nooit én én. Als voor zitter van de Raad van Waterstaat maakte ik hoorzittingen mee. De één zegt: die weg moet daar niet komen. Doe dat maar over het erf van mijn buurman en niet over het mijne. De ander zegt het omgekeerde. Die mensen hebben geen ongelijk, maar ze moeten ook op kunnen brengen te zeggen: het is nodig. Je kunt ook wel beweren: er zijn te veel auto's, maar je kunt ze nu een maal niet afschaffen. Inderdaad, de verhoudingen binnen de ondernemingen zijn in mijn tijd wel heel anders geworden. Vooral de onder nemingsraden vind ik een goede ontwikke ling. Tien, vijftien jaar terug wist niemand daar nog wat van. Ik vind zo n raad belang rijker dan een vergadering van aandeel houders. Die leden van de raad zijn meer bij de zaak betrokken, ze zijn zelf door hun collega's gekozen. Maar ze moeten dan ook duidelijk durven zeggen wat ze zelf menen. Bij universiteitsraden b.v. ontbreekt het daar wel aan". Over vergaderingen heeft de heer Van Lijnden, puttend uit zijn rijke ervaring, zijn oordeel klaar. Met een knipoog zegt hij: „Van prof. Tinbergen heb ik geleerd: elke vergadering duurt tot de volgende maaltijd. Hou je dat in de gaten, dan kun je ook het aanvangstijdstip van de vergadering verstandig vaststellen. Als je wat ouder wordt, heb je natuurlijk soms wel wat meer moeite om al die veranderingen mee te maken, je moet je immers kunnen indenken wat de ander denkt. Als je dat doet kun je tot verrassende resultaten komen. Je praat eens met een hoogleraardat zijn mensen die geleerd

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 12