(wat ons bezighoudt)
wob
2
NOTA INZAKE DE WERKGELEGENHEID
De nota inzake de werkgelegenheid zoals
die eind februari aan de openbaarheid werd
prijsgegeven is symptomatisch voor het
werkgelegenheidsbeleid van de regering,
namelijk te weinig kernachtig.
In de hoofdtekst die in totaal 93 bladzijden
beslaat, wordt zodanig uitgeweid over tal
loze aspecten dat het probleem waar het
op dit moment primair om gaat te weinig
in het licht wordt gesteld. De nota is in op
zet bedoeld om de oorzaken van de werk
loosheid nader te ontleden en daarvoor re
medies aan te geven. Uiteraard is het werk
gelegenheidsvraagstuk niet een op zichzelf
staand vraagstuk dat volledig geïsoleerd
kan worden beschouwd.
Om evenwel tot de kern van de zaak door
te dringen is een zekere stylering van het
probleem noodzakelijk. In dit verband dringt
zich de vergelijking op met de trainer van
een voetbalteam die het falen van zijn elftal
meent te moeten toeschrijven aan duizend
en-een tegenzittende factoren, waar bij
voorbeeld de objectieve toeschouwer op de
tribune constateert dat vooral sprake was
van een gebrek aan conditie of een te ge
ringe inzet.
Niet kan worden ontkend dat de regering
diverse malen de vinger op de zere plek
legt waar zij wijst op een te sterke stijging
van de arbeidskosten sinds het midden van
de jaren zestig ten koste van de kapitaal
rendementen. Deze constatering krijgt
evenwel te weinig reliëf wanneer ze wordt
geplaatst in het kader van een hele reeks
van verklarende factoren en omstandig
heden. Te weinig spreekt uit de nota dat de
regering bereid is om zich volledig in te
zetten voor een fundamentele verbetering
van de rendementspositie van bedrijven.
De opvatting als zouden maatregelen in dit
verband praktisch uitsluitend dienen te
worden afgestemd op marginale bedrijven
kunnen wij niet delen. Extra aandacht voor
structureel zwakkere bedrijfstakken is me
de ook uit sociaal oogpunt zeker op zijn
plaats. Het gaat onzes inziens echter te ver
wanneer algemene maatregelen worden
tegengehouden op grond van de overwe
ging dat hiervan ook bedrijven zouden pro
fiteren die anders ook wel het hoofd boven
water zouden weten te houden. De fout die
hierbij wordt gemaakt is, als zou het uitslui
tend gaan om het voortbestaan van bedrij
ven. Primair is echter in de onderhavige
situatie niet zozeer het voortbestaan van be
drijven op zichzelf, doch het behoud en
vooral ook de uitbreiding van de „werk
gelegenheid" in bedrijven.
Een verbetering van de rendementspositie
van ook op dit moment nog rendabele be
drijven zal in veel gevallen een gunstiger
invloed hebben op de werkgelegenheid,
dan de inspanning om een marginaal bedrijf
marginaal te laten voortbestaan.
ONDERNEMERSKLIMAAT
De ondernemingen hebben een wezenlijke
functie voor het economische welzijn van
onze samenleving. Dat is een oude waar
heid, die thans weer van onder het stof van
jaren hoogconjunctuur te voorschijn komt.
We krijgen er weer oog voor nu het bedrijfs
leven niet meer aan ieder die er voor in
aanmerking komt, een werkplaats blijkt te
kunnen bieden.
Ondernemer zijn betekent, in goede en
kwade tijden, het werken met onzekerheden
en het aanvaarden van risico's. Het is de
kunst van het ondernemerschap daar zo
mee te leven, dat de onderneming er wel
bij vaart. Geen onderneming behoeft voort
durend in de watten te liggen, de barometer
mag best eens op veranderlijk of zelfs op
regen staan, maar gevaarlijk wordt het,
wanneer het hele klimaat allengs lijkt te ver
slechteren. Wanneer steeds vaker en steeds
meer ondernemingen hun basis zien afbrok
kelen en terugschrikken voor het nemen
van risico's, omdat deze te groot zijn of met
te veel onzekerheden zijn omgeven. In dat
geval mag de ondernemer zich tot overheid
en samenleving richten en aanspraak ma
ken op een ombuiging van het onder
nemersklimaat in voor hem gunstige zin.
Een klimaat dat ten minste aan minimale
voorwaarden voldoet, opdat hij zijn toch al
met risico's omgeven ondernemers
functie kan uitoefenen en zijn bedrijf kan
doen voortbestaan.
Dit is, zeer kort samengevat, de situatie die
dr. D. Wind, hoofd van de studiedienst van
de Centrale Bank, onlangs schetste in een
inleiding voor de algemene vergadering
van de Nederlandse Fruittelersorganisatie.
Fruittelers kennen van huis uit de gevaren
van de „normale" interne ondernemersrisi
co's, denk aan de oogstrisico's en aan de
omstandigheid dat de vruchten van hun on-
dernemersarbeid letterlijk pas over enkele
jaren worden geplukt, maar zij hebben net
als zoveel andere bedrijven thans ook op
te boksen tegen de erosie, die de klimaat
verslechtering op hun bedrijven pleegt.
Gelukkig breekt het inzicht meer en meer
baan, dat deze ontwikkeling niet op zijn be
loop gelaten mag worden. Ook de overheid
is daarvan overtuigd en tracht thans door
diverse maatregelen de positie van bedrij
ven en werkgelegenheid te verbeteren.
Of deze maatregelen adequaat zijn, laten
we hier rusten. Belangrijk is, dat het gevaar
onderkend wordt en ingrijpen nodig geacht
wordt om het bedrijfsleven levenskrachtig
te houden of weer te maken.
Daarbij is het onderkennen van de oorza
ken die de klimaatverslechtering hebben
gebracht, gemakkelijker dan het verbeteren
van het klimaat. Immers het gaat niet alleen
maar om ons lokale klimaat, maar als het
ware om intercontinentale koude lucht
stromingen, die hele reeksen landen beïn
vloeden: prijs- en looninflatie, stijgende
energieprijzen, veranderlijke internationale
wisselkoersen, protectie van nationale be
langen die concurrentieverhoudingen
scheef trekken. Het is dan ook zonder meer
kortzichtig te verwachten, zoals men soms
kan horen, dat een bankinstelling een be
drijfstak uit de moeilijkheden kan helpen
door simpel lagere tarieven te berekenen
dan volgens de marktprijs verantwoord is.
Zeis een nationale overheid leeft niet op
een eiland dat ze zonder invloeden van bui
ten naar eigen inzicht kan inrichten. Hoe
veel te minder een bank!
Dit betekent niet dat we machteloos zijn.
Integendeel, wij zullen moeten doen wat we
kunnen om het klimaat te veranderen. De
heer Wind gaf, na zijn analyse van de oor
zaken, enkele wegen aan. Hij wil de inflatie
bestrijden door in fasen het index-mecha
nisme in de sfeer van lonen en sociale voor
zieningen los te laten. Prijsbepalend voor
de lonen moet zijn de totale positie waarin
het land verkeert en waarin bepaalde be
drijfstakken verkeren. Zolang we echter met
inflatievaste kostenfactoren te maken heb
ben, zal de reële betekenis van winst en re
serves - essentieel voor het weerstandsver
mogen van een onderneming - alleen op
peil gehouden kunnen worden door in de
prijzen van produkten een inflatiecorrectie
op te nemen. Markttechnisch lijkt dat zeer
moeilijk uitvoerbaar, daarom is het prakti
scher te streven naar een mogelijkheid om
bij de vaststelling van de fiscale jaarreke
ning een verplichte inflatiecorrectie als kos
tenfactor op te voeren.
Deze en andere, vooral structuur gerichte
maatregelen, zoals het streven naar een
stabielere rentestand, het streven naar een
fiscaal gunstiger investerings- en reserve
ringsklimaat en het vooral voor jonge on
dernemers veiligstellen van een minimum
inkomen, zijn geen patentoplossing, maar
zij zijn het overwegen waard. Perspectief
biedt ons daarbij de gedachte dat de door
snee ondernemer heus niet de hele weg ge
holpen moet worden. Het gaat om het weer
op gang helpen, om het tonisch effect, dat
zelf heilzaam op het klimaat inwerkt.