36
boskoop
uit onze historie
wel geprofiteerd van de goedkope lijnkoe
ken. Dus moest hij nog „bijpassen" boven
dien.
Nog in 1900 was het kassaldo zo klein, dat
twee bestuurders uit eigen zak een voor
schot aan de bank moesten geven.
Leningen moesten nu maar 14 dagen van
tevoren worden aangevraagd zodat de
kas tijdig voldoende voorzien zal zijn.
Want ook de Centrale Bank was nog te
jong om snel en zakelijk te kunnen impro
viseren. Ook daar was de schatkist niet
veel groter dan een sigarenkistje. (De ge
hele algemene vergadering van de -
Utrechtse - Centrale Bank kon in 1901 nog
gehouden worden in het - inmiddels ge
sloopte - Stationskoffiehuis.)
In dit jaar presenteerde zich in Gouda het
eerste symptoom van automatisering. De
kassier mocht namelijk een „rentereke
naar" bestellen voor vijftig cent. (Wat zou
Tb. graag dergelijke oude hulpmiddelen en
andere historische zaken uit de archieven
van de aangesloten banken in zijn „Histo
riekamer" een plaats geven!)
Het zelfstandig worden van „onze" orga
nisatie en het zich los maken van de Boe
renbond ging nog wel eens moeizaam.
Door gebrek aan krachtige centrale leiding
was de juiste weg niet altijd duidelijk te
onderscheiden.
Het was dus niet onlogisch dat in 1901 een
brief werd ontvangen van de heer Bes, se
cretaris van de Boerenbond te Alfen (wij
ontmoeten hem daar ook) die de Raiffei-
senbank te Gouda „wenschte aangesloten
te zien aan den Provincialen Boerenbond
voor Zuid-Holland".
Wie van de leden wilde, kon poolshoogte
gaan nemen op de vergadering van die
Boerenbond, maar niemand wilde dat blijk
baar.
De toestand van de vereniging bleef voor
alsnog kritiek, maar door gezamenlijk
doorzetten verbeterde dit zodanig dat in
mei 1902 een reis naar Leiden ad ƒ1,50
kon worden voldaan.
Het verwondert Tb. steeds weer opnieuw,
hoeveel vergaderingen, bij elke bank, door
de bestuurders werden gehouden en hoe
zorgvuldig zelfs de kleinste belangen wer
den gewogen. Men deed letterlijk alles om
het Raiffeisen-ideaal levend te houden. Het
resultaat van al dit werk (hoe ontelbaar
vele „manuren" zouden daar in zitten en
dat helemaal gratis?) is u allen bekend.
Men aarzelde wel eens, zoals de heer J.
de Vos die zijn benoeming „struikelend"
aanvaardde, maar, eenmaal gekozen, bleef
men ook, dikwijls zeer vele jaren lang,
trouw.
De heer Brandts, inspecteur van de Cen
trale Bank, heeft ontslag gevraagd en
daarom werd op de algemene vergadering
van de Centrale Bank in 1903 als inspec
teur gekozen voorlopig voor de tijd van
één jaar - de heer C. F. G. W. van den
Hurk.
De heer Van den Hurk „heeft het nogal
goed gedaan". Hij bleef tenminste langer,
heeft grote invloed gehad op de uitbrei
ding en ontwikkeling van onze organisatie,
ontwierp o.a. een eenvoudige doelmatige
boekhouding en eindigde zijn loopbaan in
1924 als directeur van de (voormalige) Co-
operatieve Centrale Raiffeisen-Bank te
Utrecht.
De boeken klopten gelukkig „als een mi
litiemuts" en dat was alwéér een gerust
stelling.
De administratie bij alle boerenleenbanken
begon meer lijn te vertonen ook dank zij
adviezen en handleidingen door deskun
digen.
Reeds in 1905 kreeg een kassier een aan
schrijving van de heer Emmanuël Smeets
(fabrikant van kantoordrukwerken enz. te
Weert) om enveloppen te kopen a 1 cent
„om de meer of mindere onzindelijke toe
stand der boekjes te voorkomen". Een ar
gument recht in de roos, dus werden, om
te beginnen, 50 exemplaren besteld.
De vereniging behoefde na 1905 geen zorg
meer te hebben over lijnkoeken en wat
dies meer zij want toen werd de Coöp.
Graanmalerij „De Boerenbond" opgericht.
Na een enorme gedachtensprong nog even
herinnerend aan de geldsanering in 1946
en de daarop volgende „jacht van de fis
cus" met heffingen inééns en heffing op
vermogensvermeerdering (waardoor de
kredietbehoefte steeg en de bank groeide)
verlaat Tb. Gouda en gaat op weg naar
Boskoop.
In gedachten kunnen we plaats nemen aan
boord van „De Vooruitgang" of van „De
Volharding" (welke schepen Tb. zich nog
meent te herinneren) en van Gouda naar
Boskoop en nóg verder gaan varen op de
toen nog niet vergiftigde Gouwe, maar ook
op moderner wijze reizend in een autootje
valt het op hoe prachtig ons Nederlandse
landschap is in alle jaargetijden en onder
alle weersomstandigheden.
En zo zetten Tb. en zijn vrouw, daartoe uit
genodigd, koers naar Boskoop, naar aan
leiding van enkele artikelen en suggesties.
De bloei van de vele Boskoopse gewassen
was reeds voorbij. Het moet een zeer bij
zondere belevenis zijn om dit - relatief
kleine stukske grond - te bezoeken in het
hoogseizoen en dat staat dus op Tb.'s
programma. Het dikke boek van Aart Vuyk
Sr. („Boskoop, vijf eeuwen boomkwekerij
1466/1966"), het veel dunnere boekje „Zo
was Boskoop" en een gesprek met bank
directeur Grootendorst waren belangrijke
bronnen voor wat hier (heel summier) over
Boskoop wordt geschreven.
Boskoop aan de Gouwe, die „door de eeu
wen heen een belangrijk vaar- en boezem
water is geweest in het hart van het dicht
bevolkte polderland van Holland"; „wereld
centrum van boomkwekerij met in 1972
een uitvoer naar 70 landen tot een bedrag
van ruim 126 miljoen gulden".
Niet alleen bomen, maar ook een grote va
riatie van allerlei siergewassen die door
kruisingen en enten steeds weer gewijzigd
en uitgebreid wordt en met bovendien een
rijke vogelstand, dank zij de „houtwallen",
de windbrekers langs de haast oneindig
lijkende watergangen.
De lezersschare wordt verzocht Tb. te wil
len verontschuldigen voor de volgende
„paar bijzonderheden" over deze streek
die haar bestaan en welvaart te danken
heeft aan het feit dat de „Abdij van Rijns
burg" honderden jaren geleden niet wilde
toestaan dat het Boskoopse veen als turf
gestoken werd.
Dat veen is, inplaats van laagveen, eigen
lijk „verzonken hoogveen". Stijgend en da
lend waterpeil, inklinkende bodem, veen-
afzettingen in vele lagen, hier en daar wel
8 a 10 meter dik, overstromingen, indij
kingen van dit land dat lang geleden op
gelijk niveau of zelfs hoger lag dan het
water, moeizame ontginningen vormden
het landschap zoals wij dat nu kennen.
Juist omdat de abdij het veensteken niet
goed vond, bleef een scherp begrensd
grondgebied daarvoor gespaard - niet zeer
groot, maar wel van bijzondere samen
stelling waaraan Boskoop zijn cultuur
en welvaart te danken heeft.
Op 26 december 839 overstroomde de zee
„geheel Friesland" waarbij ook deze land
streek behoorde (vele ontginners waren
rasechte Friezen). In 1577 ellendige hon
gersnood. Op tweede Pinksterdag kwa
men 6700 mensen naar de Abdij om bij
stand.
,,ln 't Jaer 1557 smaandachs na Pinkser-
dach
kwamen 6700 menschen te Rijnsburg om
broot
Waervan een iegelijck daer hoorde groot
beklach".
Dat alles en daarbij de gebruikelijke oor
logen, plunderingen en branden.
Waarom zou Buciscope daaraan ontkomen?
(De naam „koop" is waarschijnlijk ont
leend aan overeenkomsten tussen eige
naars en ontginners van de landen die
„cope" werd genoemd. Bijvoorbeeld Ger-
verskop, Willescop, Nieuwkoop, Papekop.)
Nu kan men wel zeggen „gelukkig is het
land waar het kind zijn moer verbrandt"
maar, zoals reeds gezegd, Boskoop dankt
zijn eigen bijzondere karakter juist aan het
feit dat het veen aldaar niet verbrand
mocht worden. Dat bleek achteraf en on
gedacht een weldaad te zijn geweest. Bo
vendien leerden de kloosterlingen aan de
landlieden het „enten", een zeer subtiele
kunst waardoor goede soorten behouden
konden worden. Daarenboven behoefde de
bevolking geen hand- en spandiensten te
verlenen om krijg te voeren. De helaas
reeds lang geleden vervallen abdij was
als het ware de beschermster en opvoed
ster van Boskoop.
Van die „entkonste" wordt gezegd, „dat die
Konst reeds voor 2000 jaeren in de Wae-
relt bekend is geweest gelijk zulks blijkt uit
de geschriften van Theophrastus Eresius
hebbende deselve350 jaeren voor
Christi geboorte gebloeyt
Heel mooi en goed maar de afnemers