33
uitzettingen
resultaten
u.
z
grote betekenis zijn. In Frankrijk (80%) en
in mindere mate in Oostenrijk (50%) vor
men de direct opvraagbare gelden het leeu-
wedeel van de toevertrouwde middelen,
terwijl in Duitsland en Nederland de ter
mijnspaargelden hoger zijn dan de direct
opvraagbare spaargelden. De tegoeden in
rekening-courant variëren van bijna 20%
van de totale toevertrouwde middelen in
Duitsland tot 50% in Oostenrijk.
Beziet men de rentelasten van de toever
trouwde middelen dan blijkt de vergoe
de rente in Duitsland het hoogst en in Oos
tenrijk het laagst. Nederland en Frankrijk
ontlopen elkaar niet veel. Wat opvalt, is dat
in Frankrijk geen vergoeding op rekening-
courantgelden wordt gegeven, terwijl deze
in Duitsland erg laag is.
De hypothecaire uitzettingen vormen in
Frankrijk, Duitsland en Nederland gemid
deld 50 van het balanstotaal. In Oosten
rijk zijn deze, met 15 beduidend lager.
In Oostenrijk ligt de nadruk veel meer op
rekening-courantkredieten 25%). In
Duitsland liggen de kredieten in rekening
courant op hetzelfde niveau als in Oosten
rijk, maar gaat dit ten koste van de liquidi
teiten, die voor de drie overige landen op
30 tot 35% liggen. Dit laatste verschil moet
geweten worden aan het verschil in functie
van de centrale instellingen, die in Oosten
rijk, Nederland en Frankrijk als liquiditei
tenreservoir fungeren, terwijl de individuele
bank in het Duitse systeem haar eigen liqui
diteitenvoorziening regelt.
De rente- en provisiemarge uitgedrukt in
het balanstotaal is in Duitsland met 4,6%
het hoogst, terwijl deze voor de overige lan
den op ongeveer hetzelfde niveau beweegt
3,0%). De bedrijfskosten zijn in Duits
land echter ook bijna het dubbele van bij
voorbeeld Frankrijk. Een en ander geeft
voor de individuele bank in de verschillende
landen het volgende resultaat, in procenten
van het balanstotaal.
rente en
provisiemarge
bedrijfskosten
resultaat
k.
TJ
C
"O
c
ra
c
O)
co
O
O
ra
"5
O
c
ra
k.
k.
0)
"O
O
3,0
4,6
2,8
3,0
2,1
3,5
1,7
1,9
0,9
1,1
1,1
1,1
Uit het overzicht blijkt, dat de rentabiliteit
van de verschillende instellingen, ondanks
verschil in organisatiestructuur, verschil in
baten en lasten, ongeveer gelijk ligt.
Uit het bovenstaande blijkt onder andere
dat de Duitse Volks- en Raiffeisenbanken
het meest het karakter benaderen van een
algemene bank. Het balanstotaal per per
soneelslid ligt in Frankrijk het hoogst, even
als de personeelskosten. De Nederlandse
bank is een goede tweede met relatief gun
stiger personeelskosten.
Het zal duidelijk zijn dat de verkregen resul
taten nauwelijks tot algemene conclusies
aanleiding kunnen geven, temeer daar de
grootte van de onderscheiden banken en
de aard van dienstverleningen nogal uiteen
liepen.
Het ligt in de bedoeling met name de in
vloed van de organisatiestructuur op de
resultaten nader te bestuderen. Daarbij zal
een groter aantal banken in de beschou
wing worden betrokken en een analyse wor
den gemaakt van de verdeling van de kos
ten over de verschillende geledingen van
de organisaties.
Daarnaast is de uitdrukkelijke wens uitge
sproken om de problematiek van kostentoe
rekening bij de landbouwkredietinstellingen
nader aan een studie te onderwerpen.