prijsindexcijfer gezinsconsumptie 17 economische begrippen toegelicht h. j. g. meijer In opdracht van het Financieel Economisch Magazine wordt om de vier maanden onder 600 Nederlanders een conjunctuurenquête gehouden, waarbij onder meer wordt gevraagd haar het belangrijkste en op één na belangrijkste probleem waar Nederland mee worstelt. In september vorig jaar vond 48 van de ondervraagden dat dit gold voor de werkgelegen heid en 26 was van mening dat de inflatie op de eerste of tweede plaats stond. Blijkbaar baart de inflatie een groot deel van de Nederlanders veel zorg en het is daarom nuttig aan het instrument waarmee de inflatie gemeten wordt, namelijk het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, eens wat nader aandacht te besteden. Het prijsindexcijfer van de gezinsconsump tie, reeks voor werknemersgezinnen, zoals de officiële benaming luidt, wordt iedere maand door het Centraal Bureau voor de Statistiek opgesteld aan de hand van de prijzen, omstreeks de 15e van de maand, van zo'n kleine 600 goederen en diensten. Van welke goederen en diensten wordt nu het prijsverloop gevolgd? Voor het beantwoorden van deze vraag moeten we teruggaan tot 1969, het basis jaar van het prijsindexcijfer. In dat jaar is namelijk verspreid over het gehele land een budgetonderzoek ingesteld bij een repre sentatief aantal werknemersgezinnen met een bruto-jaarinkomen van maximaal 16.000,en bestaande uit vier personen. De taak van deze gezinnen bestond uit het zo uitvoerig mogelijk noteren gedurende een bepaalde periode van alle uitgaven. Hierdoor treft men in het goederenpakket niet alleen artikelen aan als brood (in 14 verschillende categorieën onderverdeeld) maar ook het bezoek aan een dierentuin en een nieuwe eenvoudige auto uit de midden klasse. Van alle goederen en diensten, die blijkens het budgetonderzoek in 1969 werden aan geschaft, wordt maandelijks de nieuwe prijs vastgesteld. Deze prijzen worden vervol gens omgerekend in indexcijfers, waarbij de gemiddelde prijs in 1969 van het desbe treffende artikel op 100 wordt gesteld. Dit doet men omdat een indexcijfer in feite aangeeft met hoeveel procent de prijs ten opzichte van het basisjaar is toe- of afge nomen en omdat men nu eenmaal meer ge- intereseerd is in de procentuele prijsstij ging dan in het absolute prijsverschil. Is dit omzetten in partiële indexcijfers gebeurd dan zit men nog met de moeilijkheid hoe zo'n 600 partiële indexcijfers tot één alge meen prijsindexcijfer kunnen worden sa mengevoegd. Het is duidelijk dat een sterke prijsstijging van een artikel waaraan maar weinig per jaar wordt uitgegeven, geen grote invloed mag hebben op het algemene indexcijfer. Men moet derhalve aan de afzonderlijke indexcijfers een gewicht toekennen dat de invloed weergeeft van het artikel op het to tale gezinsbudget. Als gewicht hanteert men daarom de uit gaven in 1969 voor het desbetreffende ar tikel, uitgedrukt in procenten van de totale gezinsuitgaven in dat jaar. Ook deze ge gevens levert het budgetonderzoek op. De berekening verloopt nu als volgt: ieder par- tiëel indexcijfer wordt vermenigvuldigd met zijn gewicht en de som van deze produkten wordt gedeeld door 100, zijnde de som van de gewichten. Giet men deze berekening in een formule en werkt men deze uit, dan blijkt het algemene indexcijfer aan te geven Prijsstijgingen in 1 West-Duitsland 2 Noorwegen 3 Oostenrijk 4 Luxemburg 5 Nederland 6 Zwitserland 7 Zweden 8 Canada 9 Nieuw-Zeeland 10 Verenigde Staten 11 België 12 Frankrijk 13 Australië 14 Denemarken 15 Spanje 16 Engeland 17 Ierland 18 Finland 19 Italië 20 Turkije 21 Japan 22 Portugal 23 Griekenland 24 IJsland 1961-1971 1972 3,0 5,5 4,9 7,2 3,7 6,3 3,0 5,2 4,8 (15) 7,8 (19) 3,8 6,7 4,6 6,0 2,9 4,8 4,6 6,9 3,1 3,3 3,4 5,5 4,3 5,9 2,8 5,8 6,1 6,6 6,8 8,3 4,6 7,1 5,4 8,7 5,4 7,4 4,2 5,7 7,4 15,5 5,9 4,5 5,5 10,7 2,2 4,4 12,0 9,7 1973 1974 6,9 7,0 7,5 9,4 7,6 9,5 6,1 9,5 8,0 (9) 9,6 (5) 8,7 9,8 6,7 9,9 7,6 10,7 8,2 10,9 6,2 11,0 10,4 12,6 7,3 13,6 9,5 15,1 9,3 15,2 11,4 15,6 9,2 16,0 11,4 17,0 11,4 17,4 10,8 19,1 14,0 23,1 11,7 24,4 12,9 25,1 15,5 26,9 20,6 42,9 hoeveel procent het goederenpakket dat men in 1969 gewoon was te kopen duurder is geworden. Dit is ook de reden waarom het prijsindex cijfer van de gezinsconsumptie van tijd tot tijd herzien moet worden. Door de stijging van de welvaart en dergelijke vinden name lijk voortdurend veranderingen plaats in de consumptiegewoonten, waardoor het pak ket goederen en diensten, dat een gemid deld werknemersgezin nu aanschaft sterk verschilt van dat in 1969. Zo is bijvoorbeeld het aandeel van voedingsmiddelen in het totale goederenpakket voortdurend afge nomen. In 1959-1960 maakten de uitgaven voor voedingsmiddelen nog 40 uit van de totale uitgaven. In 1964 was dit al gedaald tot 35 en in 1969 tot 32 Hiertegenover is het aandeel van de uitgaven voor ontwik keling en ontspanning voortdurend geste gen (van 14 in 1959-1960 via 16 in 1964 tot 19 in 1969). Voor voeding heeft hierbij tevens een rol gespeeld het feit dat de prijs stijging iets achterbleef bij de algemene prijsstijging. De huidige reeks die door het CBS gepubli ceerd wordt, heeft 1969 als basis. Verwacht mag worden dat dit binnenkort verandert omdat in 1974 een nieuw budgetonderzoek is ingesteld. Hoe wordt nu de inflatie met behulp van het prijsindexcijfer gemeten? Het gemiddelde van de twaalf maandelijkse indexcijfers be droeg in 1973 129,7 en in 1974 142,2. Dit houdt in dat de prijzen in 1973 gemiddeld 29,7 en in 1974 42,2% hoger waren dan in 1969. Belangrijker is echter met hoeveel procent de prijzen in 1974 ten opzichte van het voorgaande jaar zijn gestegen. Nu hebben indexcijfers de eigenschap dat ze ook op elkaar gedeeld mogen worden en doet men dit voor 1974 en 1973 dan blijkt dat de prijzen in 1974 met 9,6% zijn gestegen. Vaak komt men nog een ander percentage tegen, namelijk 10,9, in dat ge val heeft men het decemberindexcijfer van 1974 vergeleken met dat van december 1973. Veel mensen menen dat inflatie en geldont waarding synoniem zijn. Een prijsstijging zoals in 1974 van 9,6% wil echter nog geenszins zeggen dat de gul den 9,6% minder waard is geworden. Kon men in 1973 voor bijvoorbeeld 25,een hoeveelheid goederen van 100 kopen dan is deze hoeveelheid in 1974 als gevolg van de prijsstijging van 9,6% gedaald tot 100 ge deeld door 109,6 is 91,2. De geldontwaar ding bedroeg in 1974 derhalve 100 minus 91,2 is 8,8%. Hoewel de prijsstijging in Nederland in 1974 hoger was dan in voorgaande jaren stak de ontwikkeling toch nog gunstig af bij die in andere OECD-landen, zoals uit onderstaand overzicht blijkt. De landen zijn gerangschikt naar oplopend percentage in 1974. De cijfers tussen haak jes bij Nederland geven het rangnummer aan in de desbetreffende periode. Vanaf 1961 tot ea met 1974 had West-Duits- land de gunstigste prijsontwikkeling ge volgd door Luxemburg, de Verenigde Sta ten, Canada en Australië. Nederland komt hierbij op de 14e plaats.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 19